Kinderen

Kinderen zijn hinderen. Zeker bij boekpresentaties. Ik snap nooit zo goed waarom ouders kinderen meenemen naar literaire evenementen. Voor kinderen is er niets aan om te moeten luisteren naar een schrijver of dichter die zit te urmen over zijn scheppingsproces en voor de literator in kwestie is het hoogst onaangenaam om tijdens het voorlezen gestoord te worden door geschreeuw. Ooit heb ik de kolommen van de Leeuwarder Courant gehaald omdat ik bij de doop van een dichtbundel helemaal gallisch werd van een continu aanhoudend, allesdoordringend babygehuil. Als presentator vroeg ik toen, waarschijnlijk iets te direct: ‘Kan daar geen tiet in?’

‘Eén tip,’ zei de vrouw van de uitgever ooit, toen ik bij een andere gelegenheid ook een paar kinderen tot de orde had geroepen, ‘begin nooit over de kinderen.’ De meeste volwassenen vinden kinderen schattig, ongeacht wat er uit die blèrende strotjes komt. Huilen is een schreeuw om aandacht en ouders kunnen dan meteen al hun pedagogische boekenkennis in de praktijk brengen. ‘Vindt Brian de gedichtjes niet zo leuk dan? Nee, hè? Wat wil Brian dan doen?’ Brian moet gewoon zijn kop houden en anders een corrigerende tik of een intimiderende lel ontvangen. Het heeft allemaal met de ontkerkelijking te maken heb ik eens gelezen, het zal wel bij Maarten ’t Hart zijn geweest. Als kinderen anderhalf uur stil moeten zitten in de kerkbanken, dan is dat een goede leerschool voor later. Je hebt opmerkelijk weinig ADHD’ers bij gereformeerden.

Ronald Giphart nam ooit zijn zoontje mee bij de presentatie van een bundel die ik had samengesteld. Het gedicht dat Giphart voorlas was humoristisch-erotisch. De ik-persoon komt met een meisje op wie hij verliefd is terecht op een toilet.

we waren naakt, detail dat er toe doet,
toen ze eindelijk ontspande
streelde ik haar rug
en nam zij me in haar mond.

De presentatie vond plaats in de plechtige trouwzaal in het Stadhuis van Utrecht. De burgemeester zat op de eerste rij naast een heel stel hoogwaardigheidsbekleders. Er werd besmuikt gelachen om het gedicht. Toen Giphart terugliep naar zijn plek, vroeg zijn zoontje heel hard: ‘Wie was dat meisje, papa?’

Coen Peppelenbos

Deze column stond eerder in de Leeuwarder Courant en het Dagblad van het Noorden op 17 december 2016.

(Foto via Flickr Commons)