Recensie: A.F.Th. van der Heijden – Kwaadschiks
Overdaad schaadt
Een zwaargewicht in de letteren: A.F.Th. van der Heijden. De grootste nog levende schrijver in het Nederlandse taalgebied. Dat is niet te veel eer. In ruim 35 jaar heeft Adrie van der Heijden daadwerkelijk bewezen een grootheid te zijn. Dat gezegd, ik ben geen Van der Heijden-exegeet. Maar wel een trouwe volger van zijn werk, al heb ik niet alles gelezen. Midden jaren tachtig maakte ik daarentegen wel deel uit van een klein groepje semi-aanbidders die even, maar wel alles, van Van der Heijden indronken. Dat is mijn positie als ik de eerste pagina van Kwaadschiks opsla.
Het is in de ochtend van 9 juli 2008 als Nicodemus Dorlas geïrriteerd en opgefokt zijn werk vroegtijdig verlaat omdat zijn vader op sterven ligt. Dan heeft de lezer reeds kennis genomen van de afloop en resultaten van deze zomerse, maar regenachtige dag; in een proloog deelt Van der Heijden de desastreuze gevolgen van Dorlas’ handelingen reeds mede. Vervolgens gaat de lezer terug naar de ochtend en op pad met Dorlas. Aldus verpakt Van der Heijden zijn exuberante verhaal in een raamvertelling, al heeft het raam minimale sponningen vergeleken met de gigantische overspanning – van zo’n duizelingwekkende 1.200 pagina’s.
Geagiteerd, buiten zinnen en hunkerend naar een stevig borrel scheurt Dorlas met zijn BMW van zijn werk in Amstelveen. Aan Dorlas mankeert nogal wat, hebt u even: verslaafd aan wodka en cocaïne; een om aandacht schreeuwend jeugdtrauma; een hernia in de onderrug; een levensbedreigend slaapapneu; narcist; psychopaat; illegaal wapenbezitter; en trotse bezitter van een ziekelijke verlatingsangst. Dat allemaal verenigd in een persoon kan niet goed gaan – en dat gaat het dan ook niet. In de van Van der Heijden bekende zeer breed uitgemeten stijl volgen we Dorlas door Amstelveen, Buitenveldert en Amsterdam Zuid. Verder komen we niet. En dat we niet verder komen gaat algauw tegenstaan. Want Van der Heijden laat de minuten tergend langzaam verstrijken. Dat procedé kennen we natuurlijk van de auteur, want: een leven in de breedte. Logischerwijs verlaat de schrijver zich – als de verteltijd groter wordt dan de vertelde tijd – op flashbacks, en die komen de compositie ten goede: meeslepend zijn Dorlas’ herinneringen aan Valkenburg 1974 en zijn stiefmoeder Hetty. Maar Van der Heijden rekt ook als ware het elastiek het nu waarin de roman zich afspeelt uit, té ver uit: het leven in de breedte wordt aldus zeer geforceerd opgediend. En ook de herhalingen en doublures over Dorlas’ penibele, en steeds penibeler wordende situatie glijden af bij deze lezer: Van der Heijden drijft naar mijn smaak te ver door. Hiermee verdwijnt de spanningsboog al na een paar honderd pagina’s achter de kim. Van der Heijden is mij kwijt.
De helletocht van Dorlas door Amstelveen – zijn BMW wordt op de hielen gezeten door maar liefst drie zwarte Suzuki Swifts -, gevolgd door het oog in oog neerknallen van een onbekende vrouw en een gijzeling zonder gegijzelde, dragen niet bepaald bij aan de geloofwaardigheid van de roman. Beter gezegd: de ongeloofwaardigheid neemt toe met het klimmende getal van de pagina’s. Dorlas is, beneveld door zo’n twee flessen wodka, weliswaar on a killing spree, maar ik ben er niet meer bij. Maar ondanks dat mijn aandacht gaandeweg geheel verslapt bij het lezen van Kwaadschiks, blijft het respect voor het oeuvre van Van der Heijden overeind. In zijn totaliteit is De tandeloze tijd en al zijn interessante vertakkingen een opus van ongekende proporties en dat is ook wat de top van de literaire critici (Arjan Peters in de Volkskrant, Jeroen Vullings in Vrij Nederland) unverfroren benadrukt. Aldus kwalificeren zij Kwaadschiks om die reden als een fantastische roman, als gevolg waarvan naar mijn mening compositie en plot van Kwaadschiks onvoldoende beoordeeld en bekritiseerd worden; het objectieve zicht op deze ene roman wordt als het ware ontnomen door de duizelingwekkende omvang en reikwijdte van het project dat een mensenleven omvat. Ik probeer dat anders te zien.
Dit alom gewaardeerde project heeft zijn prominente positie met het verschijnen van eerdere delen reeds ingenomen in de moderne Nederlandse literatuur – en terecht. Daarbij zijn met De tandeloze tijd als bijvangst talloze neologismen aan onze taal toegevoegd; een absolute verrijking. Op de golven van Van der Heijdens tomeloze breedsprakigheid zijn ook in Kwaadschiks vele taalvondsten mee gekomen (ik kwam zoal ‘tutteren’, ‘bezwadderen’, ‘hompelen’ als ‘willekeurlinge’ tegen). Hinderlijk is in mijn beleving wel het angstvallig vasthouden aan de afwijkende spelling van ‘seks’ – als ‘sex’ dus. ‘De x vertegenwoordigt een onbekende factor, het onbenoembare mysterie van de lichamelijke liefde,’ laat Van der Heijden optekenen in de Volkskrant van 15 december j.l. Consequent, taalvondstig en mysterieus was het dan geweest als Van der Heijden deze overdadige roman van de titel Kwaadschix had voorzien. Niet dat de 1.280 bladzijden tellende baksteen daarmee een beter boek was geweest. Het is namelijk wat het is: een roman van een groots schrijver, maar wel een die zich verslikt in de overdaad.
Wiebren Rijkeboer
A.F.Th. van der Heijden – Kwaadschiks. De Bezige Bij, Amsterdam. 1.280 blz. € 29,99.