Recensie: Coen Peppelenbos – De valkunstenaar
Opgroeiboek
Je bent rond de zeventien, zit in de eindexamenklas en denkt dat je al heel veel van de wereld weet, de nieuwe wijsheid in pacht hebt. Bas Jan, de verteller in De valkunstenaar van schrijver, criticus en schrijfdocent Coen Peppelenbos (1964) is zo’n hoogbegaafd type. Hij wil kunstenaar worden, heeft al op de lagere school ontdekt waarin hij goed is: opvallen door te vallen. De ontdekking van het publieke domein heeft hij niet van een vreemde. Zijn oude vader was in de jaren zestig een goochelfenomeen, maar is nu een lichtdementerende man in een rolstoel, sinds jaar en dag verlaten door zijn dertig jaar jongere vrouw schrap assistente.
Bas Jan en zijn zusje Sasja van elf redden zich zo goed en zo kwaad met hun vader in een dorp in Overijssel, niet ver van de Holterberg en Raalte, de geboorteplaats van de schrijver. Bas Jan heeft zich nooit veel aangetrokken van boerterige pesterijtjes van zijn klasgenoten. Hij is eenling, iemand die goed op zichzelf kan zijn, die de creativiteit al vroeg in zich heeft voelen sluimeren, maar het in zijn kindertijd nog niet kon benoemen, laat staan echt gebruiken. Hij heeft wel aldoor geoefend, zijn lichaam gesterkt, zijn acts geperfectioneerd. Net zoals een schrijver zijn ideeën in het hoofd laat rijpen om ze daarna op papier alsnog keer op keer aan te scherpen.
Op heldere dagen vraagt de Grote Fratelli aan zijn zoon om hulp. Hij wil een einde maken aan zijn tragische rol op het aardse podium. Bas Jan wil zijn vader anderszins helpen, hem terugbrengen naar diens geboortestad Den Haag. Wellicht dat een confrontatie met het ouderlijk huis, vlakbij Scheveningen, het geheugen van de goochelaar stimuleert. Tegelijkertijd kan Bas Jan dan verschijnen voor de toelatingscommissie van de Koninklijke Academie. Vader is bang voor snelheid, is met geen stok in auto of openbaar vervoer te krijgen. Bas Jan is inventief, tikt een oude tandem op de kop en laat er een melkbussenwagentje aan vast solderen voor de rolstoel en de hond Leo.
Het bonte gezelschap trekt onderweg behoorlijk wat bekijks. Een wat verdwaasde man in een rolstoel, vrolijk wuivend, met voortdurende een stomende pijp in de mond, een nerveuze hond, een meiske met trappers met blokken erop en een jongeling, een regelneef, een zonderling in de dop. Peppelenbos zet het allemaal geloofwaardig neer. De stem van verteller Bas Jan is eigenlijk nergens irritant, past zelfs goed bij de licht-absurdistische sfeer. Het van begin tot einde volhouden van deze toon is een van de verdiensten van De valkunstenaar. Het jongmens is redelijk geniaal en komt daar mee weg, ook naar de lezer toe.
Het is de adolescent die de kracht van de zelfspot heeft ontdekt. Je kunt je, Peppelenbos kennende, – hetgeen voor alle zorgvuldigheid het oordeel over de roman niet heeft beïnvloed – voorstellen dat Bas Jan een afspiegeling is van de jonge Coen. De schrijver komt daarentegen nergens door de tekst heen, blijft ook door de strak gehouden taal op aangename afstand. Bas Jan is snedig, heeft een fijne humor. Hij registreert, vergelijkt, analyseert, als een kunstenaar, maar tegelijkertijd ook als een jongeling, een ontdekker van de wereld. De (bi)seksuele ervaringen die hij al reizend opdoet worden precies terloops genoeg opgediend.
Bas Jan en Sasja zijn nevenproducten van het goochelprogram van pa. Met zijn vroeger assisterende vrouw had hij ook wat dat betreft een puur zakelijke verhouding. Hoe dat precies zit, bewaart Peppelenbos heel vakkundig tot het einde. De achtentwintig hoofdstukken hebben allemaal tussentitels. Niet voor niets heet het slothoofdstuk Samenvallen. Onderwijl geen vervelende cliffhangers, maar wel veelzeggende bijzinnen, die de scènes net iets laten kantelen. Het aantal metaforen is beperkt, had misschien nog beperkter gekund, maar het is ook weer niet echt storend, past ook wel weer bij de hoofdpersoon.
De valkunstenaar is een opgroeiboek (in de kunsten), een reisverhaal, een goed beknopt gehouden familiesage, dat daarnaast maatschappelijke kwesties, zoals dementie, ongewenstheid, doodwens, het losgezongen zijn van de digitale wereld, aankaart. Bas Jan observeert, constateert, zoekt voorzichtig een verklaring. Hij staat op het punt om de wereld enigszins in de greep te krijgen. Het idioom dat Peppelenbos hem heeft meegegeven past naadloos, zorgt voor een lichte verontrusting. Er zijn veel mooie zinnen aan te strepen, zonder dat ze (excuus) een struikelblok in de tekst vormen.
Ik voeg aan de foto’s alvast een oorlog toe waar ze nog allemaal doorheen moeten. […]
Andere mensen horen per definitie bij het publiek. […]
Zolang je maar gedoseerd valt, een of twee keer per week, heb je de verrassing aan je zijde. […]
Het enige wat ik van mijn vader geërfd heb, is geduld, maar ik wil zelf bepalen waarvoor ik dat inzet. […]
Ik rijd met mijn vader naar zijn geheugen toe. […]
Guus Bauer
Coen Peppelenbos – De valkunstenaar. Uitgeverij kleine Uil, Groningen. 144 blz. € 16,50.