Recensie: Gunnar Gunnarsson – De goede herder
Verdwaalde schapen
In de jeugd van de IJslandse dichter en romancier Gunnar Gunnarsson (1889 – 1975) ging men studeren in wat toen nog het moederland Denemarken was. Op zijn achttiende verhuisde de boerenzoon daarom naar Kopenhagen, een tweetal dichtbundels in het Deens op zak, met de ambitie om van het schrijven te leven. Hij verbeterde zijn kennis van de taal en werd binnen twee decennia een van de meest geliefde schrijvers in het Deense taalgebied. Zijn poëzie en proza, zoals de romans Zeekoet en De kerk op de berg, situeerde hij, de stedeling door omstandigheden, meestal in een woest IJslands decor. De schrijver die de geboortegrond in geschrifte niet verlaat, maar die door de afstand, als het goed is, de beleving intenser, meer universeel kan weergeven.
De filmische novelle De goede herder is een dergelijk rudimentair werk, dat door de stuwende onderlaag tot de verbeelding van de lezer spreekt, je in je eigen kern weet te raken. Een man trekt in de weken voor kerstmis met zijn trouwe metgezellen – de hond Leo en de ram Knoest – de winterse bergen in om ingesneeuwde schapen te redden. Hij wordt overvallen door een gruwelijke sneeuwstorm, maar weet heelhuids terug te komen. Een verhaal tot op het bot uitgekleed, maar zó menselijk. Een spiegel voor de schransperiode aan het einde van het jaar. De novelle kan gezien de titel, gezien de ‘drie-eenheid’, gemakkelijk worden afgedaan als een kerstverhaal.
Ja, hoofdpersoon Benedikt is een gelovig mens, haalt af en toe de Bijbel aan. Maar het is de eenling, die symbool staat voor elk mens afzonderlijk, die vecht voor het bestaan. In het geval van Benedikt ook letterlijk. Hij stelt zijn leven in de waagschaal om schepsels die vertwijfeld ronddolen op de bergflanken in veiligheid te brengen. Zijn onrust, zijn altruïsme is eerder poëtisch dan religieus, heeft iets dromerigs over zich. Hij is een zeer bescheiden, bijna ascetisch mens, maar zijn eenvoud is tegelijk groots. Hij gaat op in het landschap, in de woeste natuur – hij verdwijnt letterlijk in de sneeuwstorm, heeft een gat in de grond, een graf, waarin hij met zijn vrienden kan schuilen – en weet daardoor te overleven.
Dankzij zijn intuïtieve manier van handelen overleeft hij. Hij is niet, zoals de meeste stedelingen, losgezongen van het aardse. Benedikt weet diep van binnen wat daadwerkelijk belangrijk is. Het is het basale, waarachtige dat vrijkomt wanneer een mens bijzaken van hoofdzaken weet te scheiden, wanneer het consumentisme wordt afgezworen en men tevreden is als in elk geval de eerste levensbehoeften kunnen worden vervuld. Het is de saamhorigheid tussen mens, dier en de natuur die je treft in de tekst. Het besef dat je hoe dan ook aangewezen bent op elkaar. Knoest en Leo helpen bij het vinden van de schapen, bij het vinden van de berghut, van de tweede schuilplaats, het gat in de grond. Benedikt sleept een baal hooi mee voor Knoest, deelt zijn kostje met Leo.
Benedikt heeft zelf maar heel weinig schapen en die staan allemaal veilig op stal. Het zijn de dieren van anderen waarom hij zich bekommert. Iets dat niet iedereen begrijpt, maar toch geeft men hem proviand mee en toch organiseert men een zoekactie wanneer hij langer dan de gebruikelijke zeven dagen op pad is. Hij hielp namelijk alle mensen die hem onderweg om hulp vroegen bij het verzamelen van hun vee. Mensen die te laat waren, door desinteresse in de beesten, door disrespect voor de natuur. In die zin is Benedikt ook een goede herder voor de rest van zijn gemeenschap, legt de kern van de mensen bloot. Het is magistraal hoe Gunnarsson je laat vergeten dat Knoest en Leo dieren zijn. Hij heeft ze ongemerkt allerlei menselijke trekken gegeven. De tekst appelleert ook aan een oergevoel van veiligheid. Je terugtrekken tegen de elementen in een grot. Vuur tegen de kou, een stuk gedroogd vlees en een homp brood tegen de honger. Dat alles opgetekend in een heel beheerste sfeervolle stijl.
Guus Bauer
Gunnar Gunnarsson – De goede herder. Vertaald door Annelies van Hees. Lebowski, Amsterdam. 80 blz. € 17,50.