Recensie: M.G.L. van Loghem – Fokel
Intense misère onthuld
Maar een enkele auteur die rond 1900 actief was wordt nu nog gelezen. Louis Couperus, Marcellus Emants, Jacob Israël de Haan en Lodewijk van Deyssel zijn zo ongeveer de enigen. Maar in die jaren publiceerden veel meer schrijvers, vaak ook nog met groter succes dan Couperus of Emants. Hun namen én hun werk zijn door de tijd uitgewist.
Dat zoveel auteurs vergeten zijn is niet altijd terecht. Dat blijkt wel uit de her-publicatie van Fokel, een roman van M.G.L. van Loghem (1849-1934). Zijn boeken, met uitzondering van een vertaling van de fabels van De La Fontaine, zijn ook antiquarisch totaal onvindbaar. Niemand heeft het de moeite waard gevonden zijn werk te bewaren. Onder het pseudoniem Fiore della Neve publiceerde hij lange sentimentele gedichten, die door De Tachtigers met hoongelach werden ontvangen. Dat lot deelde hij overigens met Couperus, die later toch nog erkenning vond als prozaschrijver. Fokel is de eerste in een reeks getiteld Rondom Couperus, ‘waarin door Louis Couperus bewonderde en beïnvloede of anderszins aan Couperus verwante teksten van rond 1900 zullen worden uitgegeven.’
De centrale figuur in de roman is een vrouw van achtentwintig, afkomstig uit verarmde Friese adel, die uit berekening met een rijke weduwnaar is getrouwd. Dat ook zijn gehandicapte moeder en zwakzinnige zoon tot de huishouding behoren neemt ze op de koop toe. De eerste hoofdstukken van de roman, waarin dit gezin wordt beschreven, zijn huiveringwekkend. Van Loghem beschrijft gedetailleerd de ziekten en zwakheden van het gezin en dan ook nog op een manier die weinig compassie verraadt. Dit sluit dan precies aan bij de houding van Fokel, die eveneens weinig emoties voelt voor haar schoonmoeder en stiefzoon. Dat haar man een minnares onderhoudt laat haar volkomen koud. Voor wie dat wil, kan wel een verwantschap zien tussen Fokel en Leonie van Oudijck uit De stille kracht.
Dan volgen er twee gebeurtenissen die alles voor Fokel zullen veranderen. In de eerste plaats komt haar stiefdochter, die op kostschool zat, terug naar huis. Fokel is van mening dat een jong meisje, vol hoop en verwachtingen, geen beschadigde mensen om zich heen mag hebben. Eerst wil ze de schoonmoeder en stiefzoon de deur uitdoen, maar onder druk van haar man volgt er een compromis. Voor de zwakzinnige zoon zal een gouverneur gezocht worden, die het kind onder bedwang moet zien te krijgen zodat hij zich in gezelschap fatsoenlijk zal gedragen. Deze Walstede is jong, onbevangen en trekt zich niet veel aan van de stijve, deftige manieren van het gezin waarin hij terecht komt.
Daarmee heeft de auteur het toneel voorbereid waarop de rest van de roman zich zal afspelen. Fokel begint haar cool te verliezen als de twee nieuwe leden van de huishouding eenmaal gearriveerd zijn. Haar doodse huwelijk bevredigt haar plotseling niet langer. Eerst begrijpt ze niet wat er met haar aan de hand is, tot ze een passage in een roman van Huysmans leest:
‘Ik begrijp wel’, zei Durtal, ‘dat in ruil voor zoveel zelfverloochening, de nonnen machtige steun van Omhoog ontvangen, maar toch…doen er zich geen ogenblikken van zwakheid voor, geen aanvallen van wanhoop, uren van heimwee naar het natuurlijk leven in de openlucht, uren van tranen over haar dodenbestaan; komen er zelfs niet dagen, waarin het opgewekte zinnenleven zich doet voelen?
Fokel realiseert zich dan dat zij ook al haar natuurlijke emoties binnengehouden heeft, omdat ze nu eenmaal niet in armoede wilde leven. Ze onderneemt vervolgens voorzichtige pogingen om met meer warmte en belangstelling met haar medemensen om te gaan. Daarbij is dan weer het aardige, dat de twee mensen die zij daarvoor uitkiest, niets van haar toenaderingen moeten weten. Dit leidt tot allerlei misverstanden, een niet helemaal geplande moord en een dramatisch slotakkoord dat hier niet verraden kan worden.
Van Loghem was zeker geen geniaal schrijver, maar wel ijzersterk in de analyse van de neergang van een berekenende vrouw. Hij schrijft koel, zakelijk en laat nergens sentimentaliteit toe. Met uitzondering van de gouverneur is elke figuur onprettig. Zwakker is de compositie van het verhaal, de lezer ziet al heel vroeg aankomen wat er met Fokel gaat gebeuren. Een groot stilist is Van Loghem ook niet, hij houdt van gecompliceerde zinnen, waar je wel enig geduld bij op moet brengen.
Fokel begaf zich te bed. Maar de slaap, die haar nabij geschenen had, toen zij aan de oever van de rivier op de bank uitrustte, wilde nu niet komen. Treinen rolden, naar het haar voorkwam, onophoudelijk aan beide oevers heen en weer; zij hoorde ze ver, heel ver, misschien al in de Nassausche bergen of langs de beide oevers, boven en beneden langs de rivier aankomen, fluiten en nog eens fluiten, over de bruggen of over de viaducten rollen en weer verdwijnen […].
De recensenten waren destijds nogal verontwaardigd over de ‘perverse pennenvruchten’ van de auteur, die ‘noch literaire noch nuttigheidsverdiensten’ hadden. Ook waren ze van mening dat Fokel in het boek tot ‘erotische razernij’ verviel en een ‘mannen verslindende furie’ werd. Deze recensenten hebben overduidelijk de roman niet goed gelezen en zeker niet de treurnis en de diep doorvoelde misère van Fokel opgemerkt. Dat Van Loghem toch echt een verdienstelijke roman heeft geschreven kunnen nieuwe lezers dan nu zelf ontdekken.
Doeke Sijens
M.G.L. van Loghem – Fokel. Met een nawoord van Sander Bink. Astoria Uitgeverij, Benthuizen. 180 blz. € 20,50.