Hellevaart?

Een epyllion is een kort verhalend gedicht, veelal met mythologische inhoud. Peter Smink schreef er een: Koudijs’ hellevaart. Wie is Koudijs? Een man die het ‘schouwende kijken’ beoefent. Iemand die graag nadenkt en met zichzelf (en de lezer) in discussie gaat. De dichter schrijft ‘prakkiseert’ een oubollige vorm van ‘praktiseren’. Koudijs kent zijn klassieken, is taalgevoelig, heeft liefde voor oude taalvormen, uitdrukkingen. Koudijs is intelligent. Of moet ik schrijven: de dichter laat Koudijs intelligent zijn? Soms speels, soms melig.

Op pagina 103 geeft hij een puzzel (de dichter kiest voor de Engelse vorm: puzzle) op, nogal moeilijk. Aan een biljartwedstrijd doen zes spelers mee op drie biljarts. Niemand speelt een tweede maal op het biljart waarop hij de eerste partij speelde, maar ieder moet 2x op elk van de andere biljarts spelen, terwijl 1 met 2, 3 met 4, 5 met 6, in deze volgorde speelt, telkens met een andere tegenstander. Bent u er nog? Gevraagd: hoe moet daarvoor het samenspel en het op andere biljarts overgaan worden geregeld? Op pagina 117 staat de oplossing. Wie gaat de puzzel oplossen zonder te kijken? Wie doordenkt de oplossing? Wie weet wat ‘beidt de tijd’ betekent? Wacht de tijd af. Het lot heeft de tijd.

KOUDIJS

geeft zich node prijs, waant
zich op alles voorbereid (het hem
te nekken lot beidt
de tijd) even beslagen ten ijs
als teer van huid de dag
tegemoet tredend, telt Koudijs

zijn zegeningen. Eert vrouw, kinderen, kater, zijn werk
i.c. dichtarbeid, koestert
obscuriteit. Geprangd tussen dikke nekken
naar het schijnt, turft hij zijn groei, tuimelende streepjes
aan de wand. De bomen, het
bos. Legenda erbij, naast, onder
steboven. Koudijs

herschikt de woorden, verzet stee
vast de zinnen, zich al epend kortend tot
K(an) O(udeis) U D(oor) IJ(king) S(tempelen)? Hij
taalanimator van dienst lepelt pap, toont
zich immer bereid de hem
toegemeten tijd
ad infinitum uit te dijen, een
voorbeeldige boom-in-pot. Hij
aan wie
zo een hoog
vlieger verloren gaat, dat (mits beknot
inderdaad) de goegemeente vanzelf van
leeftocht voorzien raakt: hoop. Hij
remplaçant van Epimetheus, zo lang
de kruik
te water
gaat

Epimetheus: hij die te laat denkt; huwde Pandora (van de doos waaruit alle kwaad ontsnapt). Dit voorspelt niet veel goeds. Ook de Noordse mythologie komt aan de orde. De schikgodinnen, de Nornen moeten Koudijs de straat opjagen, als een krantenbesteller, die de dagelijkse portie ellende bezorgt. Eén abonnee is vandaag de klos, krijgt geen krant. Mag-ie blij wezen; moet-ie zelf iets verzinnen. De krantenjongen is ongrijpbaar. Geen sirenen kunnen hem lokken. Hij slalomt door het verkeer, als Proteus ongrijpbaar. Hij hoort de geheime naam Oudeis. Dat is Odysseus: Niemand (tegen de Cycloop).

Peter Smink buitelt met zijn taal door de stad. Hij kent zijn klassieken, ook de moderne: James Joyce. Tekst geschreven in Triëst! Hij weet veel en kent ook alle clichés van de straat en de flauwe grappen en het spelen met rijmwoorden. Hij associeert er lustig op los. Hij slaat op hol:

                                                                      ‘ Ja man, onder
                                            K.O.U.D.IJ.S’
nietsontziend oogstaren legt het beltuig
dan elk schijntje
empathie af en ontbloot tanden waarnaar de Neanderthaler
tot
in het hiernammals taalt. Nog een geluk dat K.O.U.D.IJ.S
met elke graad minder
beschaving meer achtergrond vergaart daar hij anders
door het grauw overmand en ter plekke onder mes en klewang
gevild, tot flinter omslag ware
afgeslankt. Machtige

Er is genoeg hel en onderwereld in het verhaal, maar mij is het allemaal te woordspelerig om bij de strot gegrepen te worden door de Rotsterdamse Oudeis in de Walpurgisnacht aan het Hofplein.

Remco Ekkers

Peter Smink – Koudijs’ hellevaart. Het Balanseer, Gent. 126 blz. € 19.