Recensie: Rémon van Gemeren – Couperus. Een leven
Couperus was een mens als ieder ander
Terwijl Couperianen overal ter wereld verwachtingsvol uitkijken naar het boek waar H.T.M. van Vliet aan werkt, is totaal onverwacht een andere biografie over Louis Couperus verschenen. Rémon van Gemeren, bekend van enkele artikelen in Arabesken – het blad van het Louis Couperus Genootschap – blijkt ook aan een levensbeschrijving te hebben gewerkt, die in omvang het klassieke boek van Frédéric Bastet nog overtreft.
Louis Couperus zelf én zijn vrouw én zijn familie hebben hun best gedaan zoveel mogelijk materiaal te vernietigen, dat iets zou kunnen openbaren over het leven van de auteur. Zij waren allen van mening dat de buitenwereld hier niets mee te maken had. Na jarenlange research, waarin hij met eindeloos geduld probeerde toch nog zoveel mogelijk puzzelstukjes in elkaar te passen, publiceerde Bastet in 1987 Louis Couperus. Een biografie. Bastet zelf en enkele andere zeer volhardende onderzoekers als José Buschman en Caroline de Westenholz hebben hier naderhand nog enkele vondsten aan toe kunnen voegen. H.T.M. van Vliet verzorgde op zijn beurt op voorbeeldige wijze talloze Couperus-uitgaven, zoals recent nog de brieven die van Couperus zijn overgeleverd. Hierbij kon hij voor het eerst een beroep doen op het archief van de bankier van Couperus, waardoor nog weer wat meer lacunes opgevuld werden.
Van Gemeren heeft al dit onderzoek gebruikt voor zijn boek, maar er helaas geen nieuwe vondsten aan toegevoegd. Gelet op de grondigheid waarmee veel materiaal versnipperd werd en de tijd die inmiddels verstreken is, mocht dit waarschijnlijk ook niet verwacht worden. Wie had gehoopt dat Van Gemeren in zijn meer dan 800 bladzijden tellende boek dan wel met een nieuwe interpretatie van het leven zou komen, zal extra teleurgesteld zijn: zijn visie op Couperus verschilt niet wezenlijk van Bastet, ook al is hij zelf van mening dat zijn Couperus ‘betrekkelijk’ nieuw is.
Omdat van Couperus zo weinig biografisch materiaal voorhanden is, komt een biograaf vanzelfsprekend in de verleiding om dan maar in de 52 delen van het verzameld werk naar de ‘mens’ te zoeken. Bastet is verweten dat hij dit veel te vaak heeft gedaan. Van Gemeren staat, voor hij aan het levensverhaal van Couperus begint, dan ook niet voor niets uitvoerig stil bij de vraag in hoeverre Couperus in zijn journalistieke werk de waarheid sprak. Is hij te vertrouwen als hij in zijn vele feuilletons het woord ‘ik’ gebruikt? Kun je er op aan dat alles werkelijk gebeurd is? Van Gemeren komt hier niet uit, zijn antwoord is dubbelzinnig: soms wel, soms niet. Mogen de romans en verhalen dan wel autobiografisch geïnterpreteerd worden? Ook dit heeft Bastet rijkelijk gedaan in zijn biografie. Van Gemeren goochelt met de opvattingen van een aantal deskundigen (Barthes, de onvermijdelijk Bourdieu, Derrida) maar een stellig antwoord geeft hij niet. Kennelijk vindt hij dat het wel mag, want al op bladzijde 41 vergelijkt hij de kleine Louis met Jules uit Extaze. Ook zoekt hij – tot vervelens toe – naar parallellen tussen de werkelijkheid en de roman Metamorfoze.
Van Gemeren beschrijft consciëntieus en gedetailleerd het literaire werk van Couperus. Ook geeft hij steeds een uitgebreide samenvatting van de reacties van recensenten. Het geven van biografische informatie lijkt hij als een noodzakelijke maar hinderlijke onderbreking te zien. In het begin van zijn biografie geeft hij nog wel een analyse van het Haagse milieu waarin Couperus opgroeide en probeert hij zijn wijdvertakte familie te beschrijven, maar het is snel duidelijk dat zijn hart hier niet ligt. Steeds schiet hij snel terug naar de literaire wereld van Couperus. De karakters van de ouders van Couperus worden bijvoorbeeld maar summier beschreven en ook de dynamiek binnen het gezin blijft onderbelicht. Johan Ram komt praktisch uit de lucht vallen en de vrouw van Couperus blijft een schim. Soms geeft Van Gemeren opeens wel veel details over een onderwerp waar dit helemaal niet nodig is:
In 1859 liet hij [Guillaume Baud] in het Willemspark een ontzaglijke villa bouwen, of eigenlijk twee, een op Sophialaan 10, voor zijn eigen omvangrijke gezin, en een iets kleinere op nummer 12 voor Petronella Riesz, dochter van de in 1856 overleden Carel Riesz (de panden, tegen elkaar aan gebouwd, waren met een deur verbonden).
Zijn pogingen om dieper door te dringen in de innerlijke wereld van Couperus zijn vaak aandoenlijk onhandig.
Wat ging er door Louis heen toen hij alleen met zijn ouders op een enorme Franse stoomboot terug naar Nederland voer? De grootte en de luxe konden hem weinig schelen, want er waren alleen volwassenen op te vinden, en geen jongens met wie je plezier kon maken en smoezelen over spannende onderwerpen, zoals op school in Batavia. […] Maar wat ging er door zijn hoofd, terwijl hij zich, bijna vijftien, machteloos liet meeslepen in zijn puberale nukkigheid? Wat lag er in de nabije toekomst, om niet te spreken van de verre toekomst?
De belangrijkste test voor elke biograaf van Couperus is natuurlijk het raadsel van zijn persoonlijkheid en vooral het daaraan gekoppelde mysterie van zijn seksualiteit. Van Gemeren volgt ook hierin de lijn van Bastet: Couperus was homoseksueel, zijn huwelijk was seksloos en hij heeft nooit seksuele betrekkingen met iemand anders gehad. Misschien was hij zelfs wel [altijd?] impotent. Het bewijs voor dit alles is flinterdun en meestal gebaseerd op roddel en achterklap. Bastet was nogal ouderwets nuffig als het dit onderwerp betrof, van de jonge en moderne Van Gemeren mag een eigentijdse benadering verwacht worden. Het is immers de hoogste tijd om al die jaren oude aannames over Couperus weer eens tegen het licht te houden en dan pas tot een oordeel te komen. Van Gemeren accepteert echter de conclusies van zijn voorganger zonder morren en gaat zelfs nog wat verder: volgens hem vond Couperus seks vies.
Het is onduidelijk hoe groot Couperus’ seksuele behoefte was. Wel is helder, door zijn werk, dat hij een nogal romantische, verheven idee van liefde had, en dat seks voor hem, omgeven door de onreine geur die seksualiteit had, eerder iets plats en ordinairs en zelfs iets onhygiënisch en smerigs is geweest dan een zuivere, lichamelijk uiting en beleving van een diepe liefde, verwantschap en genegenheid. Zijn netheid, zijn extreme behoefte aan reinheid, wijst op een niet geringe mate van fysieke smetvrees, maar ook mentale smetvrees. Hij wilde lichamelijk én geestelijk rein blijven.
Dit harde oordeel, dat Couperus bijna tot een patiënt reduceert, is – juist vanwege zijn werk – allerminst overtuigend. Zeker zijn latere romans zinderen van de seks, en geven blijk van een groot inzicht in de hartstocht die er tussen mensen kan opvlammen. Wie de passage leest in een van zijn feuilletons over een ‘ik’ die een stoel deelt met een soldaat denkt zeker niet aan fysieke smetvrees. Couperus werd later omringd door jongere homoseksuele schrijvers, zoals Maurits Wagenvoort en Charles van Iersel. Van Gemeren schrijft helaas niets over hun ‘relatie’ met Couperus, maar uit hun briefwisseling is wel duidelijk dat zij ‘het’ van elkaar ‘wisten’ en hier zeker met elkaar over spraken. Misschien is er zelfs wel van enige hunkering sprake geweest. Van Gemeren schrijft trouwens ook niet over de aantrekkingskracht die de mannelijke en knappe Henri van Booven op Couperus moet hebben gehad. Kennelijk is hij van mening dat de oudere Couperus helemaal geen verlangens meer had. Dit alles blijft natuurlijk speculatief, maar juist dan is een frisse, onbevooroordeelde benadering van belang.
Bastet was ervan overtuigd dat Couperus met Elisabeth Baud was getrouwd omdat hij dan voor het oog van de wereld ‘normaal’ zou zijn. Elisabeth had met een huwelijk ingestemd omdat zij anders een oude vrijster zou worden want ze was zo scheel dat ze nooit een man zou vinden. Volgens Van Gemeren wist zij ook voor haar huwelijk al waar zij aan begon: ze zouden geen seks hebben en dus ook geen kinderen krijgen. Hun relatie beschrijft hij als vriendschappelijk. Elisabeth vormde volgens hem voor Couperus ´een scherm tegen snijdende eenzaamheid’. Veel dieper gaat hij daar niet op in. Als bewijs voor hun seksloze huwelijk komt hij – net als Bastet – met het feit dat ze in aparte slaapkamers sliepen. Dat je dan toch wel seks kunt hebben lijkt niet in deze biografen op te komen. Dat Couperus homoseksueel was sluit seks tussen hen beiden ook niet uit, zoals de talloze homo’s met kinderen bewijzen. Ook hierbij is het weer jammer dat Van Gemeren niet eens onbevangen naar zijn materiaal heeft gekeken.
Nadat Couperus eenmaal is getrouwd en zijn schrijversloopbaan op gang komt, kachelt de biografie langzaam voort. Couperus reist en schrijft en publiceert. Van Gemeren zet het allemaal keurig op een rij, maar erg opwindend wordt het niet. De buitenwereld verdwijnt ook steeds meer uit het verhaal, de Eerste Wereldoorlog wordt bijna en passant genoemd. Couperus is tijdens zijn carrière in Nederland nauwelijks op waarde geschat en ook nog vaak en veel geridiculiseerd. Er werd over hem gegniffeld en geroddeld, in kranten verschenen misselijke spotprenten. Mensen kwamen vooral naar zijn lezingen voor het bijzondere schouwspel dat hij hen bood en de opvallende stem waarmee hij voorlas uit zijn ‘evocaties’. In recensies werd hier tamelijk openlijk over gespot. De impact hiervan op Couperus zelf, maar ook op zijn vrouw, kan niet gering zijn geweest. Van Gemeren stipt dit soms wel aan, maar hij gaat er niet diep op in.
Het is bij zoveel tekst misschien geen wonder dat Van Gemeren af en toe in platitudes vervalt: ‘Couperus was een mens als ieder ander, met goede en kwade neigingen, moed en lafheid.’ Ook stuit de lezer soms op verrukkelijk vreemde zinnen: ‘Eindelijk ontbloeide de schrijver in de dop, al was het voor iedereen een onwennige situatie.’ Een echte hersenkraker is deze: ‘Dilettant die Couperus was, liet hij zich niet aldoor bewieroken door het burgerpubliek, dat hij meestal evenmin met grote innigheid verachtte.’ En Van Gemeren (en zijn redacteur) achten het kennelijk mogelijk dat je de werkelijkheid kunt ‘verdraaien’ met je verbeelding. ‘Geen schrijver die het niet doet of het zou kunnen vermijden, maar Couperus ging er ver in.’
De biografie bevat een omvangrijk notenapparaat. Is de tekst van zijn boek vaak kalm en zoekend, in de noten zelf laat hij een veel kritischer toon horen. Zijn boek zou ongetwijfeld sterker geworden zijn als hij zo’n levendige en energieke benadering ook in de hoofdtekst had toegepast.
H.T.M. van Vliet werkt hopelijk ondertussen rustig verder aan zijn biografie.
Doeke Sijens
Rémon van Gemeren – Couperus. Een leven. Prometheus, Amsterdam. 958 blz. € 39,95.