Recensie: E.M. Delafield – Dagboek van een provincievrouw
Leve de vrouwelijke schlemiel
Het fornuis valt uit, de haard braakt rook, de slager bracht aan de deur een muf stuk schaap, bezoek dient zich ongevraagd aan. Regen ‘stort zoals gewoonlijk neer’. Struikelend over haar eigen benen baant de naamloze hoofdpersoon van E.M. Delafields Dagboek van een provincievrouw, echtgenote van een rentmeester op het platteland, zich een weg door haar gegoede leven.
Het vermakelijke van dag tot dag-relaas verscheen in 1930 voor het eerst, oorspronkelijk als feuilleton in het feministisch getoonzette tijdschrift Time and Tide, waar de auteur in de directie zat. Het werd direct populair. In Engeland is het sindsdien zelfs nooit uit druk geweest – er volgden nog drie delen – maar vreemd genoeg heeft het tot 2017 geduurd voordat er een Nederlandse vertaling werd uitgebracht.
Gelukkig is het dan nu zo ver. Het boek biedt een unieke inkijk in de mores, de modes, de moraal van het leven in het Interbellum op het Britse platteland. De hoofdpersoon tobt met haar personeel, haar starre echtgenoot, haar speelse kinderen die ze innig liefheeft maar waarvan de ene op kostschool zit en de ander, zoals het hoort, een gouvernante heeft, en vooral met verplichte huisbezoeken van andere dames. Zo is daar het gave karakter ‘Lady B.’, de uiterst snobistische betweterige werkgeefster van haar man, die vol zit met goede raad.
In het dagboek staan de ontmoetingen beschreven, voorzien van onuitgesproken bijgedachten. Na het klemmend advies van Lady B. eens lekker naar Zuid Frankrijk af te reizen om een andere teint dan vaatdoekkleurig te bekomen, hetgeen te duur is, staat er bijvoorbeeld droogweg: ‘Wellicht interessant onderwerp voor debat bij Vrouwenvereniging: dat Voorstellingsvermogen niet samengaat met Geërfd Geld. Vrees bij nader inzien dat stelling zweem van socialisme heeft.’ In de hoofdpersoon sluimert de rebellie, maar ze geeft er weinig tot geen gevolg aan buiten de terzijdes in haar dagboek, soms in de vorm van uitgesponnen alternatieve scenario’s.
De hoofdpersoon heeft een springerige, sprankelende geest vol gekke invallen en bemerkingen. Voorafgaand aan een dinner party stelt ze het zelf: ‘Ik probeer me anekdotes te herinneren die zowel gepast als grappig zijn (tamelijk zeldzame combinatie)’. Gelukkig voor de lezer van dit boek wordt hij niet buiten haar ongepaste gedachten gehouden, en integendeel vergast op tal van komische anekdotes. De humor zit daarbij vooral in wat er net niet gebeurt, in wat ze eigenlijk zou willen.
‘Doe het nu’ wil ze op een bordje schrijven voor haar echtgenoot die alles lastig en onpraktisch vindt, en uitstelt, ‘maar besef dat dit de huiselijke harmonie niet ten goede zal komen, en laat plan onmiddellijk varen.’ Ze laat ál dit soort plannen onmiddellijk varen, haar enige zonde bestaat uit het stiekem wegbrengen van een sieraad naar een louche pandjesbaas, teneinde zaken als kousen en taartjes te kunnen bekomen. O, en ze raapt stiekem sigarettenplaatjes van de straat, omdat haar zoon, die ze hevig mist, die spaart. Feitelijk vliegt ze tegen de muren op, maar ze draagt haar lot manhaftig.
Het is interessant te lezen hoe uiteenlopende vrouwen, in uiteenlopende standen en rollen, destijds leefden, want daar geeft het boek een denkelijk natuurgetrouw beeld van, zelfs al is het een milde satire. De ongetrouwde Rose, beste vriendin van de hoofdpersoon, heeft het het best voor elkaar. Dankzij haar kinderloosheid en haar welstand geeft zij zich over aan de geneugten van de grote stad, en begeeft zich in een milieu van kunstenaars en schrijvers. De domineesvrouw van het dorp intussen kan niets doen dan roddelen en zich overal mee bemoeien, en de kokkin past niets dan mopperen en met ontslag dreigen. Allen zitten gevangen in hun rol. Zo ook de hoofdpersoon, die haar reputatie en die van haar man moet beschermen en van alles heeft op te houden. Soms blijken andere vrouwen ineens heel menselijk. Zo is er een hooggeleerde dame van de universiteit die haar uit het niets een sigarettenplaatje overhandigt. Aandoenlijk zijn de uitroepen van Mademoiselle, de gouvernante, die veel heimwee heeft naar Frankrijk.
Delafield, een pseudoniem van Edmée Elizatbeth Monica de la Pasture, schiep een vrouwelijke schlemiel, hier in Nederland alleen bekend uit meisjesboeken zoals Joop ter Heul van Cissy van Marxveldt. Het leek er altijd op dat met de komst van de baby destijds, althans in boeken, alles werd gladgestreken. Weg was de onbekommerde bakvislol, het snakken naar lucht en vrijheid, waarop de vrouw voorgoed vredig, evenwichtig, tot in het diepst van haar ziel vervuld door het eentonig bestaan gleed. Dat beeld wordt nu bijgesteld, al wordt de toon van Delafield nergens bijtend of hard. De humor en de stijl zijn opvallend modern en Engels, en verwant aan die van Helen Fielding (Bridget Jones’Diary) en Sue Townsend (Adrian Mole’s Diary).
Delafield maakt gebruik van stijlmiddelen uit de slapstick, zoals herhaling, uitvergroting en verrassing. Geestig is ook haar hoofdlettergebruik. ‘In Alle huizen in Amerika is het Altijd Warm,’ beweert iemand die net in de VS is geweest. De snibbige repliek van echtgenoot Robert: ‘Alle Amerikaanse Huizen worden Veel te Warm Gestookt en zijn Verschrikkelijk Benauwd.’ (Hij is er nooit geweest, vermeldt zijn vrouw fijntjes in haar dagboek.)
Het boek beslaat een klein jaar, het begint en eindigt met getob rond bloembollen die niet uitkomen. Er is in al die maanden feitelijk niets gebeurd of veranderd. Ik ben zeer benieuwd naar wat er broeit en tot uiting komt in de drie vervolgdelen. En naar al het overige werk van de originele denker E.M. Delafield.
Judith Eiselin
E.M. Delafield – Dagboek van een provincievrouw. Vertaald door Anne Roetman. Karmijn, Elburg. 174 blz. € 18,95.