Recensie: Graa Boomsma – Leven op de rand. Biografie van A. Alberts
Ik leef niet in de wereld, ik hang er tegenaan
Waar moet een biografie ten minste aan voldoen? Een goed gedocumenteerde levensloop, plaatsing van de beschreven persoon in de tijdsgeest, nuancering van het, eventueel vastgeroeste, beeld dat de buitenwereld heeft en verdieping van beweegredenen. Wanneer het onderwerp een kunstenaar betreft, word je idealiter aangezet tot het (opnieuw) bekijken, beluisteren of lezen van het werk, tot heroverweging, tot verdere studie.
Leven op de rand, de biografie van Albert Alberts (1911 – 1995) door schrijver en essayist Graa Boomsma (1953), voldoet aan die eisen, en meer. Het boek is informatief, bijzonder goed gedocumenteerd en secuur. Maar de gedetailleerdheid gaat nergens ten koste van de vaart, van de helderheid, van de spanningsboog.
Schrijvers zijn gewend aan het redigeren van teksten, aan het naar hun hand zetten van de werkelijkheid. Niet zelden zijn hun archieven opgeschoond, houden ze op die wijze over de dood heen de regie over hun imago, voeden de mystificaties. Boomsma moet beslist een hele kluif hebben gehad aan het ontrafelen van het fenomeen Alberts. Alberts, de eenling, de zelfgekozen buitenstaander in literaire kring en in het sociale leven, liet zijn huis in Blaricum na zijn pensionering ombouwen tot een vesting, mede gevoed door de angst voor de buitenwereld van zijn veel jongere vrouw Fientje. Alberts in alles een meegaande man. Maar bovenal vormelijk en zeer terughoudend, iemand die zich goed voelde bij het ambtenarenbestaan.
Een meester van het verzwijgen, van de suggestie. Weliswaar heeft Alberts een drieluik van memoires geschreven over zijn studententijd in Utrecht, over zijn eerste betrekking in Parijs, over zijn ambtenarenbestaan in Nederlands-Indië en over de drie jaren die hij in verschillende Japanse kampen heeft doorgebracht, maar die diaspora van herinneringen – zo moest Boomsma concluderen na gesprekken met verschillende betrokkenen en lezing van interviews – hadden door de sterke relativering eerder een verhullende werking.
Het is geen wonder dat Alberts met betrekking tot zijn tijd in Nederlands-Indië zijn heil zocht in de achteloosheid. Toen hij er voet aan de grond zette, voelde hij zich, gepromoveerd indoloog, een prins die het paradijs betrad, maar evengoed heeft hij daar in de kampen ook het dieptepunt van zijn bestaan beleefd. Een dualiteit waarmee Alberts zijn hele leven heeft geworsteld. Niet voor niets kon hij het land alleen nog in zijn verbeelding, in zijn verhalen bezoeken.
Leven op de rand begint in medias res in 1939 wanneer Alberts op de boot stapt naar Nederlands Indië. Een cruciaal draaipunt in zijn leven. Het is tevens een escapistische actie, de Tweede Wereldoorlog is begonnen en hij is zijn eerste grote liefde Liesbeth Dobbelmann voorgoed kwijtgeraakt. Daarna pakt Boomsma de draad chronologisch op. De geboorte in Haarlem, de schooljeugd in Apeldoorn, waar de Kroondomeinen een onuitwisbare indruk maken op de jongeling, de studententijd in Utrecht, de Parijse tijd, de jaren in Nederlands-Indië, de werkzaamheden nadien in Nederland bij het bureau dat de kininehandel reguleerde, zijn tijd als redacteur bij de Groene Amsterdammer, zijn betrekking bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag, zijn pensioen en zijn sterk opgevoerde schrijfproductie in de laatste twee decennia van zijn leven.
Boomsma werkt als het ware toe naar de laatste periode. Hij verweeft de artikelen, de verhalen, de romans op natuurlijke wijze in de tekst. Het maakt Leven op de rand een echte schrijversbiografie. Bovendien geeft hij steekhoudende achtergrondinformatie, met betrekking tot het opkomende nationalisme in Nederlands-Indië bijvoorbeeld. Het geeft het geheel de fijne toets van de essayist. Boomsma roept vragen op en geeft mogelijke, zeer plausibele antwoorden. Uit alles blijkt dat Alberts maar moeilijk kon schrijven over zaken die echt dicht op zijn huid zaten, het feit dat hij door Liesbeth werd afgewezen terwijl ze in december 1938 in ondertrouw waren gegaan, zijn kampervaringen, zijn tijdelijke geestelijke onbalans.
Het verklaart in elk geval de, op z’n zachtst gezegd, stroeve verloop van de doorbraakroman De vergaderzaal, waarin de hoofdpersoon in wanen leeft. Uitgever Geert van Oorschot was een terriër, wist precies wat hij wilde en kon zich ongemeen goed in iets vastbijten, maar de perikelen rond het manuscript maken van hem de koning van het engelengeduld. Toen na veel loze beloftes en veel stilzwijgen van de kant van Alberts uiteindelijk na meer dan twintig jaar de tekst eindelijk werd ingeleverd, maakte van Oorschot van het zogenaamde writer’s block dankbaar publicitair gebruik. Het loont om in dat kader deze kwestie na te zien in Geert van Oorschot, uitgever van Arjen Fortuin.
Het is opvallend dat Alberts van begin tot eind stilistisch gezien consequent is geweest. Al gelijk bij zijn literaire debuut De eilanden (1952) had hij zijn geheel eigen stijl reeds gevonden. Een bevreemdende, suggestieve soberheid, een onbevangen blik. Het is de eenling, die op de rand van zijn geestelijke kunnen, van zijn taal balanceert. Zodra er emoties in het spel zijn, worden de woorden schaars. Uiterst sterk omdat Alberts zijn stijl belichaamde. Hij was heel erg productief, maar moest zelfs na zijn pensionering nog een tijd als broodschrijver aan de gang blijven. Hij schreef bevlogen artikelen, verzorgde her- en vertalingen, schreef met graagte historische werken, omdat hij dan via de verbeelding kon afdalen naar andere tijden. Toch ook een vorm van escapisme. Heimwee was een van zijn sterkste drijfveren.
Men zou kunnen betogen dat Alberts een ‘literaire kluizenaar’ is geworden door zijn afgewezen eerste liefde, door zijn vernederende ervaringen in de kampen, maar hij blijkt als kind reeds een in zichzelf gekeerde jongen te zijn geweest die een theemuts op zijn hoofd zette om beter te kunnen denken. (Zijn vader was de meeste tijd afwezig, voer op de grote vaart. In het werk van Alberts worden vaak de afwezigen gevolgd.) Een fantasierijk kind dat, terwijl hij nog helemaal niet kon lezen, bij een bezoek aan een tante verhalen ‘voorlas’, het boek op z’n kop. Een geboren schrijver, iemand met een geheel eigen aarding. Beslist geen ‘carrièreschrijver’, daarvoor ontbrak hem de publiciteitsgeiligheid, de verschrikkelijke ‘doortastendheid’ die daarvoor nodig is. Zijn dankwoord bij de uitreiking van de Constantijn Huygens-prijs in 1975 was historisch kort. Rond zijn twaalfde dramatiseerde hij reeds historische onderwerpen in de jeugdhoek van de plaatselijke krant. Evengoed betoogde hij later dat hij pas in Nederlands Indië en de Japanse kampen het vertellen had geleerd. Een kwestie van camoufleren. Alberts is de meester van de mimicry.
Altijd bescheiden, zeer voorkomendheid, maar op het moment dat de twee Duitse republieken op het punt staan om zich na de val van De muur te verenigen, schrijft hij een waarschuwend essay, ‘Op weg naar het zoveelste Reich’, en gaat in een interview in Vrij Nederland voor zijn doen helemaal los. Een emotionele toon die hij dertig, veertig jaar eerder voor zijn journalistieke stukken gebruikte. En dan meldt zich ook nog de stichting Japanse Ereschulden.
De toenemende verkoop van de verschillende titels van Alberts zorgen ervoor dat er meer financiële ruimte komt. De met 75.000 gulden gedoteerde P.C. Hooftprijs maakt in 1995 een eind aan die sores. In december van datzelfde jaar stierf Alberts – ooit een stevige drinker – aan complicaties rond zijn suikerziekte.
Alberts is de schrijver van het weergaloos verdwijnen. Ook veel van zijn personages verdwijnen vroeger of later uit het gezichtsveld.
Dankzij diepgravend onderzoek – getuige ook het omvangrijke notenapparaat, de uitgebreide bibliografie waarin ook opgenomen de vele spraakmakende stukken van Alberts als redacteur van De Groene Amsterdammer, er blijkt nogal wat materiaal niet in het Verzameld Werk terecht te zijn gekomen – heeft Boomsma een geloofwaardig, gedegen portret gemaakt van de man die wel bekend stond als de sfinx van Blaricum. Een stijlvolle biografie ook, fijn van cadans, die deze grote stilist, deze koning van de soberheid, recht doet. Leve de eenling, het worstelende individu. De lastige dialoog: de kluizenaar die al van kinds af aan genoeg heeft aan zichzelf en tegelijkertijd lijdt onder de gekmakende eenzaamheid. Alberts werk mag in ieder geval nooit uit het zicht van de lezer verdwijnen.
Guus Bauer
Graa Boomsma – Leven op de rand. Biografie van A. Alberts. Van Oorschot, Amsterdam. 460 blz. € 34,99.