Recensie: Lodewijk van Deyssel – Een liefde
Verboden vruchten?
In 1887 verscheen bij Singel 260 in Amsterdam de roman Een liefde, het debuut van Lodewijk van Deyssel (1864-1952/pseudoniem van K.J.L. Alberdingk Thijm). In 1899 gevolgd door een, door Van Deyssel zwaar gekuiste, tweede druk. Met een uitgebreid nawoord van Harry G.M. Prick zag in 1974 de fotografische herdruk van de eerste druk het levenslicht, gered van de papierversnipperaar.
Een Liefde drijft op Van Deyssels interpretatie van het naturalisme: een realistische en doorvoelde weergave van de zintuiglijk waarneembare werkelijkheid. Daarbij is van een vrije wil eigenlijk geen sprake, je stevent regelrecht af op je noodlot. Niet zo raar dus dat dit noodlot in die door negentiende-eeuwse mannen geschreven boeken vooral vrouwen treft. Van Deyssels priemende blik op zijn hoofdpersonage Mathilde vinden wij tegenwoordig voyeuristisch en vrouwonvriendelijk en is wat mij betreft nog altijd heftig en on- geëvenaard. Hij zet Mathilde neer als neurotisch, zwak en hysterisch, op het randje van krankzinnigheid. De, in het buitensporig lange dertiende hoofdstuk opgenomen gedetailleerde natuurbeschrijvingen, spiegel van de hypersensitieve geest van Mathilde, vonden zelfs zijn critici overdreven. Erotisch opwindend is het ondertussen allerminst.
Niet te vergelijken met wat wij (van de tweede feministische golf) aan uit vrouwenpen, dat wel, gevloeide erotica tot ons namen en nog nemen. Van Anaïs Nin tot Erica Jong en Judith Rossner. Van Lydia Rood tot nu Stella Bergsma. Van Stella Bergsma vraag ik me trouwens af hoe vrouwvriendelijk, maar ook hoe geïnspireerd op de Franse en onze eigen naturalisten de door haar zo deprimerend beschreven Werdegang van Eva van Liere eigenlijk is. Ook al put Bergsma zich nog zo uit in vooral door mannelijke recensenten hogelijkst gewaardeerde literaire woordkunst (en dan mag het kennelijk), het verhaaltje blijft dun, de seks uitsluitend expliciet.
Het is saillant dat Pussy album wat die woordkunst betreft goed lijkt aan te sluiten bij de loftuiting die Willem Kloos destijds aan Van Deyssel schreef: hij was stupéfait van Een liefde, diens nieuwe combinaties van klanken vond hij geschreven in het mooiste Hollands ooit. Ondertussen letten wij op Van Deyssels zelfcensuur, gemotiveerd overigens met (naast die van het onzedelijke) literaire argumenten. Zijn we in de kritiek wel iets opgeschoten?
Een liefde beschrijft onverbloemd en ‘objectief’ het huwelijk van Mathilde de Stuwen en Jozef van Wilden. Het veroorzaakte bij verschijnen een geweldige opwinding. Albert Verwey vond de roman mooi en onzedelijk. Frederik van Eeden omschreef het boek als hinderlijk, ergerlijk en stuitend (shocking), echter niet onzedelijk. Kloos noemde het onwelvoeglijk. De conservatieve verontwaardiging, critici van vóór de generatie van Tachtig, is door voorspelbaarheid en inkijkje in de mannelijke geest interessant. Geen goede porno, schrijft Taco Hajo de Beer in de Portefeuille. Het gaat allen, progressief of niet, dan vooral om de volgende passage:
Haar schrikkende handen grepen naar haar geslachtsdeel. Het slijm sapte uit haar openzijgende mond, heete trillingen ijlden in haar achterhoofd, haar geslachtsdeel spoog zijn wellustvocht in het stijve stugge hemd.
Ook anno 2017 niet fijn om te lezen. Van Deyssels vergaande naturalistische preoccupaties en stilistische experimenten waren hem ingegeven door de Franse schrijvers Zola en de gebroeders De Concourt, zoals bij veel andere Nederlandse collega’s destijds: Prins, Netscher, Emants, Couperus, maar dan verbloemd.
Mathilde kent de veel oudere, ik schat zo’n tien jaar, Jozef al vanaf haar derde en is close met hem. Haar moeder is dood en ze groeit op met haar lieve maar afstandelijke vader. Jozef leert haar van alles over piano spelen, schaken, dammen en kleren en is verrukt als zij een mooi groot meisje blijkt te worden. Voor de onvermijdelijke jongemeisjesvragen wendt ze zich tot deze ijdele, wereldwijze, bereisde, maar ook uiterst geduldige Jozef. Mathilde heeft geen vriendinnen, maar je krijgt de indruk dat ze ook geen idee heeft dat ze voor haar vragen ook een vrouw, bijvoorbeeld huishoudster Jans, had kunnen raadplegen. Foutje van de schrijver? Ik blijf er in elk geval van opkijken:
Maar was het een wonder, dat zij, […] toen vooral het al onherkenbaarder en onherkenbaarder worden van haar lichaam, met diktes aan haar borst en haartjes aan haar oksels en onder-aan haar buik, dat zij zaterdags in het badkamertje bekeek, haar bang maakte […] hém in ’t geheim had genomen en hem eerst met allerlei voorzorgen, daarna in allerlei bizonderheden, alles had verteld?
Ook hier typisch de blik van een man. Temeer als je gaandeweg het lezen beseft dat vrijwel uitsluitend Mathildes lichaam en geest onder Van Deyssels loep tot leven worden gebracht. Nergens die van Jozef. Ook niet als zij tijdens hun huwelijksreis voor één keer en in een bos zelf eens opgewonden van zijn lichaam raakt:
Zij rukte Jozefs kleêren open. Zij drukte hem neêr. Zij sloeg zijn armen om zijn rug, zij hechte zich aan hem vast, zij mondde haar lippen aan de zijnen en haar heete adem hijgde in hem over.
Uiteraard schaamt ze zich erna, al schrijft Van Deyssel dat veel indringender op dan ik hier doe. Wanneer Mathildes vader nog tijdens de huwelijksreis sterft, is de rouwperiode niet te overzien. Maar als ze daarna zwanger blijkt, bloeit haar liefde voor Jozef toch weer op. Hem laat dat inmiddels tamelijk onverschillig, hij zorgt wel goed voor zijn vrouw, blijft geduldig, maar de verwijdering is dan al een feit. Hij verveelt zich, leest ’s avonds eindeloos in het Handelsblad en als Mathilde wegzinkt in een diepe depressie, haar kind verwaarloost en overlaat aan kindermeid Marie, stuurt hij haar en het zoontje Felix met Marie naar het buitentje Bagatelle in Hilversum. Zelf blijft hij in Amsterdam en vermaakt zich daar na enige tijd alsof hij weer vrijgezel was. Is hij een enkele keer op Bagatelle dan drijft Marie’s lichaam hem tot machteloze razernij en, toegegeven, Van Deyssel voor één keer tot een staaltje klassiek show don’t tell. Want als het gaat om de beschrijving van Jozefs ‘uitstapje’ naar Marie gaat het immers om Mathildes reactie:
Zij [Mathilde-JL] ging langzaam, met stijve stappen, naar binnen. Haar armen hingen als houten, zij voelde zich hopeloos wegsterven. Toen zij onder aan de trap was, was Jozef bij haar, die van boven kwam, zonder schoenen, en zijn haar aan den eenen kant in de war. Hij keek haar aan en zag een vreemd zwart licht in haar oogen, die als scheel zagen. Hij was met Marie geweest, zij wist het.
Na een periode van ziekte en hevige koortsen komt Mathilde gelouterd en ontnuchterd voor het eerst weer buiten. Als ze eind oktober weer terug is in Amsterdam denkt ze aan de tijd op Bagatelle als aan een boze droom. Jozef hoeft ze niet steeds te zien, wel voelt ze een grote vriendschap voor hem. Het jaar daarna bevalt ze van een dochter.
Harry G.M. Prick heeft een uitgebreid, zeer lezenswaardig en informatief nawoord toegevoegd. Komisch ook waar hij schrijft dat Van Deyssel, in zijn drift om het verhaal van al te zwaar aangezet ‘naturalisme’ te ontdoen overal de korte, dikke vingers van Mathilde door lange slanke had vervangen. Immers, iemand die de Sonate Pathétique zo prachtig kan spelen als Mathilde moet wel pianovingers hebben.
Jane Leusink
Lodewijk van Deyssel – Een liefde. C.L. Brinkman, Amsterdam. 1887.