Recensie: Cornelis Bastiaan Vaandrager – De Ramblers gaan uit vissen
Zonder tierlantijnen
Cornelis Bastiaan Vaandrager (1935 – 1992) was een fenomeen, een echte new poet, gekleed in strakke pakken, die het Rotterdam van de jaren zestig en begin zeventig met veel flair doorkruiste. Speed en drank kregen steeds meer de overhand, maar ergens heeft de neergang ook bijgedragen aan het mythische karakter van ‘de Vaan’. Een man die zichzelf als grootste vijand had.
Op de flaptekst van zijn debuutbundel Gedichten uit 1967 stond dat hij schijt had aan de poëzie. Dat wil zeggen de hoogdraverij die vaak samen ging (en eigenlijk nog steeds wel gaat) met de dichtkunst. Hij was wars van dichters die zichzelf hooglijk ernstig nemen. Weg met het elitaire karakter, tijd voor een Nieuwe Stijl. Verbeelding zonder omwegen en tierlantijnen. De ready-made, de taal van de straat geplukt.
De kroketten in het restaurant
zijn aan de kleine kant
Een grapje dat duidelijk wordt wanneer men bedenkt dat het betrekking heeft op miniatuurstad Madurodam. Maar is dergelijk extreem realisme alleen maar geestig, uitsluitend provocatief of steekt er wel degelijk meer achter. Het is het alledaagse dat door een kleine kanteling een idee wordt, een emotie, een afspiegeling van een tijd, van een generatie. Clichés zijn niet voor niets clichés geworden. Ja, de poëzie van de massa. No-nonsens. Recht zo die gaat.
In 1960 verscheen de novelle Leve Joop Massaker, die drie jaar later werd opgenomen in de verhalenbundel De avonturen van Cornelis Bastiaan Vaandrager. De novelle werd in de pers vergeleken met Werther Nieland van Gerard Reve. Deze bundel is nu – Vaandrager is op 18 maart 2017 al weer vijfentwintig jaar geleden overleden – herzien en heruitgegeven onder de titel De Ramblers gaan uit vissen, een van de negen verhalen. Autobiografische jeugdverhalen zijn vaak tranentrekkend, niet zonder plaatsvervangende schaamte tot je te nemen. Ze zijn te particulier, voegen nauwelijks iets toe. De schrijver die het zich gemakkelijk maakt door aan te haken aan de bijna zonder uitzondering lastige ontwikkelingstijd. De tijd waarin je in het reine moet zien te komen met plaats van geboorte, waarin je een eigen weg moet zien te vinden, een stukje vrijheid moet bevechten.
Hoe drukte Frans Thomése het ook al weer zo treffend uit? Iets in de trant van: ‘Je jeugd is iets waar je niet meer naar terug kan. Nooit. En toch is het steeds onder handbereik.’ De verhalen van Vaandrager zijn juist wel universeel, weten met een exact afgemeten dosis melancholie echt te beroeren, hebben dezelfde droogkomische ondertoon en ogenschijnlijke eenvoud als de gedichten. Er spreekt een warmte uit voor de wereld die de jonge knaap omringde. En tegelijkertijd ook een bijzondere gevoeligheid voor scènes, voor de pure taal van de stadse plek waar Vaandrager opgroeide.
Het is de no-nonsens dichter die in het reine is gekomen met zijn afkomst, er met liefde over weet te verhalen. Ja, een zekere teloorgang kan mooie literatuur opleveren, maar het is veel moeilijker om in tijden dat het voor de wind gaat, je zo ingetogen te houden. De taal is direct, heeft daardoor een enorme zeggingskracht. Het is het goudeerlijke verslag van de knaap in de schrijver die de grenzen tot aan het uiterste verkent, zonder er ook maar een tel aan te denken om zichzelf te sparen. Het is de puurheid van verwachting, het langzaam verwerven van een brokje van de echte wereld. Het alledaagse wordt bijzonder door het in gewone woorden te vatten, zonder opsmuk, zonder tierlantijnen.
Vader Vaandrager werkte als besteller bij de PTT. Een man die niet veel zei en wiens weinige woorden dus wel indruk op de jonge Vaan moeten hebben gemaakt. In het verhaal ‘Het onvermijdelijke gezeik’ heeft de jonge ik-persoon lang gezeurd om een hond. Er werden geen woorden aan vuil gemaakt. Je voelt pa en ma het geteem gewoon simpel wegwuiven. Maar op een dag brengt pa een doos mee, waaruit een koppie steekt. Vaandrager weeft op sublieme wijze een aantal familiegeschiedenissen over honden ineen. De dood wordt tussen neus en lippen afgedaan, zo laconiek als het eigenlijk zou moeten zijn, maar ondertussen dringt de pijn door de directe schrijfwijze dwars door de zinnen heen. Zo is het leven voorbij en begraven. Vaandrager zelf is de jankende hond voor de deur, die wil worden binnengelaten in de warmte van de wereld.
In ‘Sterkte buurman’, wordt een aftakeling en dood van een buurman schrap vriend van de jonge Vaan heel indringend beschreven en daarnaast ook het reilen en zeilen in een slecht huwelijk. Misschien dat de volwassen schrijver zich er soms tegenaan bemoeit, maar dat gebeurt op zo’n spaarzame wijze, dat het alleen maar valt toe te juichen. De buurvrouw is een secreet. Wanneer er eindelijk lakens voor de ramen worden gehangen, loopt ze snikkend door de kamer.
Haar tranen deden wel echt aan. Toch geloof ik dat zij meer om de dood in het algemeen huilde dan om die van haar man.
Een verhaal waarin het egocentrisme subtiel is verwerkt, want ze huilt naar alle waarschijnlijkheid om haar eigen dood, die ze door het verscheiden van haar man ineens dichterbij heeft zien komen.
Het kernstuk van de bundel is uiteraard de novelle ‘Leve Joop Massaker’, die je wat lengte en zeker wat vorm, afronding en kracht net zo goed een volwaardige roman zou kunnen noemen. Het is een essentieel werk over de jeugd. Het deert beslist niet dat het speelt net na Wereldoorlog Twee, de emoties zijn van alle tijden.
Er zijn ook nog twee ‘hospita-verhalen’ opgenomen. De woonvorm die tot zoveel mooi kleingehouden literatuur heeft geleid, denkende ook aan bijvoorbeeld Jan Arends, Frans Pointl en A punt Moonen. Wordt het geen tijd om de twee collageromans De reus van Rotterdam en De Hef opnieuw uit te geven?
Guus Bauer
Cornelis Bastiaan Vaandrager – De Ramblers gaan uit vissen. Lebowski, Amsterdam. 138 blz. € 17,50.