Recensie: Gerard Reve – Oud en Eenzaam
Een van Reves betere romans
De titel van het nieuwe boek van Gerard Reve, Oud en Eenzaam, dekt de 285 bladzijden tellende lading alleszins: oud is de ik-figuur, die, zoals gewoonlijk in het werk van Reve, grote overeenkomst vertoont met de schrijver, inderdaad, oud althans in die zin dat hij de middelbare leeftijd heeft bereikt, en eenzaam evenzeer.
Vanuit die feitelijke basisgegevens, of juister: vanuit de daarmee verbonden sentimenten van het zich oud en eenzaam voelen bouwt Reve een roman op die gerekend moet worden tot het beste werk dat hij schreef. Oud en Eenzaam bevat schitterende passages, en met name die over zijn communistische jeugd ademen de sfeer uit, die De avonden tot zo’n klassieke roman en Werther Nieland tot zo’n grootse novelle maakten. De enige voorbehouden, die ten aanzien van Oud en Eenzaam gemaakt kunnen worden, zijn, dat de archaïsch-deftige stijl waarin Gerard Reve van oudsher de pen voert, hier en daar wat te veel de slijtplekken van de routine begint te vertonen, en dat sommige stukken aan onnodige wijdlopigheid lijden; dat men desondanks, eenmaal aan het boek begonnen, het nagenoeg in één ruk uitleest, zegt voldoende over de kwaliteiten van de voormalige volksschrijver.
Het element dat in de meer recente boeken van Reve vrijwel heeft ontbroken, het onderkoelde sarcasme, dat de schrijver het mogelijk maakt zich afstandelijk op te stellen jegens zijn verleden en gebeurtenissen en overtuigingen daarmee samenhangend, dit element keert in volle glorie terug. Het is niet moeilijk een verklaring daarvoor te vinden: immers, in de passages die de hoogtepunten van het boek vormen, herinneringen aan een Londense periode en die aan een orthodox-rode opvoeding, worden zaken beschreven waarvan Reve letterlijk en nadrukkelijk afstand genomen heeft, namelijk de heterosexuele liefde en het communisme.
Hier is hij in staat met humor en spotzucht, waarvoor hij zichzelf overigens niet spaart, relativerend, ja, zelfs vernietigend te schrijven in een proza dat blijft amuseren, een proza dat nergens, hoewel daar soms best aanleiding toe is, bitter is.
Even opmerkelijk is de compositie van het boek. Grofweg wordt het raamwerk gevormd door de belevenissen van de schrijver in Frankrijk, die voornamelijk daaruit bestaan dat hij een jongen, die zich verborgen heeft in een leegstaande boerderij, observeert en, later, aanspreekt en, tenslotte, weer observeert. Deze handelingen vangen aan in het Derde, en vinden hun einde in het Zes En Twintigste Hoofdstuk. Gedurende de observatie wordt de schrijver geconfronteerd met herinneringen aan vroeger; in het boek worden zij voorafgegaan door een gedicht, waarin de inhoud van die herinneringen kort wordt samengevat.
De gebeurtenissen uit vroeger jaren werpen een verhelderend licht op het doen en laten van de hoofdfiguur nu. Als autopsychiater (een zielkundige die bij zichzelf op de divan ligt) haalt Reve zaken boven die met name zijn, ook in zijn andere boeken voorkomende, sadistisch-homoseksuele fantasieën, de oorzaak van zijn eenzaamheid, verklaren, op zodanige wijze, dat zelfs Freud er vrede mee zou hebben.
Onderdeel van de indoctrinatie waarmee Reve (ik-figuur en schrijver lijken zoveel op elkaar, dat we beiden gemakshalve met dezelfde naam aanduiden) in het communistisch ouderlijk huis werd bestookt, vormden verhalen over martelingen, die proletarische helden uit naam van het verderfelijke kapitalisme moesten ondergaan. Reve munt voor dit verschijnsel het begrip ‘communistische pornografie’ en zegt:
De communistische pornografie heeft mij besmet met een gepreoccupeerdheid met wreedheid, die alle andere gevoelens en gedachten op de achtergrond drong. Sadistische taferelen van kerkers en verhoren zouden voortaan in mijn verbeelding onveranderlijk elke gewaarwording van seksuele lust vergezellen, en alleen door deze tafreien op te roepen, of toe te laten zou ik — of ik nu in eenzaamheid dan wel in de armen van een vrouw of een man de liefdesdaad bedreef — mijn drift de verzadiging kunnen doen bereiken.
Deze regels zijn onderdeel van het ontroerendste hoofdstuk van het boek, ontroerend, omdat de lezer het gevoel heeft, dat de schrijver heeft gevonden wat hij al in eerdere boeken, maar steeds tevergeefs, gezocht heeft: het diepste wezen van zijn eigen ik; ontroerend ook, omdat de lezer zich de enige getuige van die vondst weet.
Schrijft Reve in de Proloog nog niet te weten ‘wat wezenlijk en beslissend is geweest in mijn leven, en wat niet. Als zo dikwijls, komt ook nu mijn eigen leven mij als onbelangrijk en zinloos voor, en zie ik nergens in dat leven iets dat groots of heldhaftig genoemd zou mogen worden of dat, in helderheid en geladenheid, de kracht zou bezitten van een symbool, dat het zin en duiding zou kunnen geven’, in de Epiloog concludeert hij: ‘Het leven was niet zo kwaad… Welneen, het was een vrolijke boel, een komedie… Of een tragedie?’
Wanneer het boek, waarin de ik-figuur er geen enkele keer in slaagt zich te binden aan een ander, zodat hij oud en eenzaam blijft, bijna ten einde is, vallen hem de woorden van zijn leraar oude talen in: ‘Als je van deze school afkomt, dan kun je in het Latijn zeggen: „Ik wandel. Ambulo. Morgen zal ik wederom wandelen. Cras ambulo.” Juist omdat de roman met deze woorden eindigt, krijgen ze een symbolische betekenis. Een wandelaar blijft eenzaam; hij kan zich aan niemand hechten.
Ik wandel. Morgen zal ik wederom wandelen. Is dat de zin en de duiding van het leven van Gerard Reve? En staat er eigenlijk niet hetzelfde als: ik schrijf. Morgen zal ik wederom schrijven?
Frank van Dijl
P.S. Buiten het literaire kader van deze bespreking dient nog te worden opgemerkt dat het boek jammer genoeg op minstens vijf plaatsen wordt ontsierd door storende zetfouten: blz. 33 regel 6 v.o., 36 8 v.o., 110 10 v.o., 144 11 v.o., 150 3 v.o. Voorts begaat Reve mijns inziens een slordigheid, door op bladzijde 18 te beweren, dat hij na de dood van zijn ouders de enige overlevende van zijn familie is, terwijl op bladzijde 136 e.v. wordt gesproken over een broer. Deze zou vroeg gestorven kunnen zijn, maar daarvan wordt nergens melding gemaakt, zodat de tegenstrijdigheid blijft bestaan. F.v.D.
Gerard Reve – Oud en Eenzaam. Elsevier, Amsterdam/Brussel. eerste druk 1978.
Recensie en postscriptum werden gepubliceerd in Het Vrije Volk van 27 mei 1978.