Recensie: Kees ’t Hart – Ter navolging
De grootste schelm is natuurlijk de schrijver zelf
Kees ’t Hart heeft een wonderbaarlijk boek geschreven, een roman in brieven zoals Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart een ‘oorspronkelyk vaderlandschen’ roman in brieven was. Dat in 1782 verschenen werk wordt wel beschouwd als de eerste moderne roman van de Nederlandse literatuur. De schrijfsters, Betje Wolff en Aagje Deken, leven nog slechts voort in straatnamen: hun boeken worden niet meer gelezen. In Ter navolging laat Kees ’t Hart een jonge student onderzoek doen naar de netwerken waarin Wolff en Deken zich bewogen. De titel verwijst naar de begraafplaats waar Betje Wolff en Aagje Deken (ze overleden kort na elkaar in november 1804) te ruste werden gelegd.
Netwerkonderzoek is, zo blijkt al snel, een omstreden methode om het verleden tot leven te brengen omdat de gegevens die daarmee boven water komen, zo die niet al bijvoorbaat zijn gemanipuleerd, naar eigen goeddunken kunnen worden geïnterpreteerd. Maar bezwaren tegen de onderzoeksmethode die Vincent Gorter toepast worden vooral ingegeven door jaloezie en ijdelheid: Piet Buijnsters beschouwt de dames Wolff en Deken als zijn persoonlijk eigendom. Zo’n blaag als Gorter hoort daar af te blijven!
Wat nu zo wonderlijk is aan ’t Harts zesde roman ─ zijn vorige, De revue, werd genomineerd voor de Libris Literatuurprijs 2000 en in datzelfde jaar onderscheiden met de Multatuliprijs ─ is dat niet alleen Betje Wolff en Aagje Deken historische figuren zijn, maar dat ook prof. dr. P.J. Buijnsters in werkelijkheid bestaat. Hij schreef een aantal studies over de schrijfsters en publiceerde in 1984 de biografie Wolff & Deken. Ook andere personen uit het academisch milieu laat Kees ’t Hart optreden in zijn boek.
De Buijnsters uit het boek is een schelm die list en bedrog niet uit de weg gaat om anderen dwars te zitten of te manipuleren. Het literatuur-wetenschappelijke wereldje bestaat, als je Kees ’t Hart mag geloven, voornamelijk uit dit soort zelfgenoegzame ijdeltuiten. Zou de auteur met zo iemand iets af te rekenen hebben, vraag je je onwillekeurig af. Daartoe haalt hij dan wel heel wat overhoop.
Niet alleen de reputatie van Buijnsters, ook die van Betje Wolff en Aagje Deken wordt te grabbel gegooid. Keurig netjes allemaal, die dames, nergens in hun hele werk een onvertogen woord. Toch vindt Vincent Gorter in zijn onderzoek aanwijzingen dat Wolff en Deken betrokken zijn geweest bij aardappelsmokkel in Friesland en de productie van pornografie in Frankrijk. Ook zouden zij een dubieuze rol hebben gespeeld in de politieke troebelen van hun dagen.
Zoals gezegd vertelt ’t Hart het verhaal in brieven, waaronder in dit geval ook e-mails en sms-en dienen te worden verstaan. Verder is het boek doorspekt met dagboek- en romanfragmenten van Jan Gorter, de vader van Vincent, die al in de jaren vijftig in het Bourgondische Trévoux op zoek ging naar sporen van de Nederlandse schrijfsters. Zij woonden van 1788 tot 1797 in Frankrijk omdat het hen in Nederland te heet onder de voeten werd.
De briefvorm heeft voordelen (ieder personage heeft een duidelijk herkenbare stem), maar er kleven ook nadelen aan: sommige voorvallen worden meerdere keren beschreven. Gelukkig schrijft ’t Hart virtuoos: of het nu om de erotische epistels van Vincent Gorter en zijn vriendin Miesje Halbertsma gaat, om de manipulatieve missiven die hoogleraren elkaar sturen of om de romanfragmenten. Hilarisch is het verhaal waarin prof. Buijnsters met de politie in aanraking komt. Ik ben benieuwd wat de werkelijke prof. Buijnsters vindt van de avonturen waarin ’t Hart hém heeft gemanipuleerd.
Als de auteur één ding duidelijk maakt, is dat voor hem niets heilig is. Dat levert een ─ met aanstekelijk plezier geschreven ─ schitterende schelmenroman op. En de grootste schelm is natuurlijk Kees ’t Hart zelf.
Frank van Dijl
Kees ’t Hart – Ter navolging. Querido, Amsterdam. 437 blz.
Deze recensie werd eerder gepubliceerd in Algemeen Dagblad, 2 april 2004.