Il terzo suono: twee snaren trillen en het oor maakt zelf een nieuwe klank halverwege

Een spraakmelodie, een strijkkwartet, een klassiek ensemble, dat is de vorm die Christiaan Weijts zijn roman Het valse seizoen (2016) heeft meegegeven. Hieraan draagt bij dat de schrijver naast het nummeren van de boekdelen en hoofdstukken, steevast met de afbeelding van een muzieksleutel aanduidt welk van de drie hoofdpersonages er aan het woord is of centraal staat. De violist Camiel wordt hierdoor zo goed als vereenzelvigd met de g-sleutel, de Parijse straatmuzikante Nadège, het object van Camiels liefde, met de c-sleutel en de aan lager wal geraakte, ooit uiterst succesvolle cellist en componist Pablo met de f-sleutel. Aanvankelijk duurt het even voordat je als lezer doorhebt met wat voor personen je precies te maken hebt, maar geleidelijk aan ontstaat van elk van de drie een steeds helderder portret en word je door het verhaal meegesleurd in een dansende maalstroom van symfonische verwikkelingen met een onversneden Pessoaanse wending.

Men mag zich afvragen of de muzikale metafoor voor dit boek op alle vlakken sluitend is, en of een literaire tekst zich überhaupt kan meten met de daadwerkelijke uitvoering van een symfonie. Is een roman als Het valse seizoen in dat opzicht niet per definitie slechts een slap afgietsel van een muziekstuk? Een goed geschreven verhaal activeert voor de lezer weliswaar interessante neurale netwerken, die bij de toehoorder van klassieke muziek in de ruststand blijven, maar een naar behoren gecomponeerd en uitgevoerd opus opent dimensies, die voor de literatuur onbereikbaar zijn. Het lijkt dan ook een nogal groteske actie van uitgeverij De Arbeiderspers om Het valse seizoen op de achterflap het predicaat ‘strijkkwartet’ mee te geven.

Toch is de muzikale allegorie hier alleszins interessant vanwege de rondedans in briefvorm tussen drie karakters die voornamelijk wanklanken aan elkaar opbiechten om met zichzelf in het reine te komen.

Camiel moet leren omgaan met het feit dat hij ‘ongevoelig voor muziek’ is geworden, een proces dat zich voor de fulltime-violist en klassieke muziek-fanaat die hij is, uiteraard niet zonder slag of stoot voltrekt. De aandoening (‘die geen aandoening is’) wordt ‘amusia’ genoemd. Paradoxaal genoeg, concludeert Camiel na een zeker louteringsproces dat het fenomeen in kwestie juist een genezing betreft. Hij komt tot deze wijsheid doordat hij tijdens een reis langs Portugal teruggrijpt naar een boekje met gedichten van Pessoa en stuit op de volgende verzen die deze Portugese dichter van wereldformaat schreef onder het heteroniem Alberto Caeiro:

XXVI
Soms, op dagen van volmaakt en zeer scherp licht,
Waarop de dingen zo werkelijk zijn als ze maar kunnen zijn,
Vraag ik mij langzaam af
Waarom ik nog steeds schoonheid
Toeken aan de dingen.

Een bloem bijvoorbeeld, heeft die schoonheid?
Is er soms schoonheid in een vrucht?
Nee: ze hebben kleur en vorm
En ze bestaan, meer niet.
Schoonheid is de naam van iets dat niet bestaat
Die ik de dingen geef in ruil voor het genot dat zij mij geven.
Hij betekent niets.
Dus waarom zeg ik van de dingen: ze zijn mooi?

Ja, zelfs mij, die slechts van leven leeft,
Bezoeken, onzichtbaar, de leugens der mensen
Jegens de dingen,
Jegens de dingen die eenvoudigweg bestaan.

Hoe moeilijk is het jezelf te zijn en slechts het zichtbare te
Zien!

Camiel zegt hierover:

De dingen zijn de dingen en niets meer. Muziek is een opeenvolging van trillende lucht in verschillende frequenties en dat is dat. Alles wat wij daaraan toevoegen is sentimentele menselijke projectie, de infantiele smeekbede van een organisme dat protesteert tegen zijn eigen onvolkomenheid. Wat wij in de muziek menen te horen is niets anders dan ‘de leugens der mensen’.

En later, over zijn amusia in combinatie met de Pessoaanse gedachte:

Op momenten van extreme ongevoeligheid krijgt mijn gehoor iets absoluuts, iets wetenschappelijks; het registreert haarscherp frequenties en volumes, en die blijven vervolgens wat ze zijn.

Nadège biecht gaandeweg het verhaal op dat zij geruime tijd een leven van beroepsmatige promiscuïteit heeft geleid. Het feit dat zij is verwekt tijdens een verkrachting staat hier in psychologisch opzicht niet helemaal los van. Na een zekere deuk in hun verhouding staat Camiel voor de keuze om ofwel te accepteren dat Nadège uit zijn leven verdwijnt, ofwel dat hij álles, maar dan ook alles, te horen krijgt over haar mysterieuze verleden. Hij kiest voor het laatste, wat hem echter heen en weer doet slingeren tussen een dubieuze vorm van opwinding en onverholen jaloezie.

Wanneer Camiel haar voor het eerst ziet – zij speelt dan de altviool in de Parijse metro en betovert met haar klanken een flink aantal omstanders – wordt hij door haar spel gealarmeerd. Dit kan gezien worden als een voorbode voor de tumultueuze verhouding die hij met haar krijgt, niet in het minst verhevigd door het zigeunerbloed dat door haar aderen stroomt. Af en toe valt een vioolklank eventjes, onverwacht, uit de toon, wat in mijn ogen aan het begin van de roman al direct het valse seizoen symboliseert:

Van dichterbij was haar klank uitgesproken warm en secuur gefraseerd, maar af en toe gaf haar instrument een rare, beklemmende snik, die de huid van mijn nek liet samentrekken, ook al zong meteen daarop alles weer glaszuiver. […] Het alarmerende van haar alt kwam doordat ze sommige noten sul ponticello speelde – als snerpend, kervend metaal met een huivering van flageolet eromheen.

Pablo is een in de muziekwereld gebrouilleerde man die ooit met veel anarchistisch charisma een broeierige zomerklas leidde die veel weg had van een hippie-festijn met zang en dans, waarbij beslist niet nagelaten werd om aan Bacchus te offeren. Centraal staat een peperdure viool, een echte Amati, waarvan menigeen zich afgunstig afvraagt waarom juist de niet zeer getalenteerde jonge schone Imara hem van coach Pablo bespelen mag. Door allerlei soapachtige verwikkelingen is het uiteindelijk het meisje Jennifer dat de kostbare Amati in een bui van razende jaloezie tegen een muur aan diggelen slaat. Jaren later krijgt Camiel te horen dat Imara de dochter van Pablo is en dat deze man meer verantwoordelijk is voor de dramatische gebeurtenissen dan Camiel. Het drama heeft Pablo zijn goede naam gekost en helemaal gerehabiliteerd is hij nooit. Zijn eigenzinnige filosofische opvattingen zijn door Christiaan Weijts als een ontregelende tegenstem door de verhaallijn heengeweven, maar het is Pessoa’s gedachtegoed dat uiteindelijk alle stormachtige gedachten van de personages het zwijgen oplegt en voor allen het tumult doet liggen.

Opvallend is dat de talige esthetiek hier en daar parallel loopt aan het scabreuze. Nadège heeft een verleden als chique prostituee en Camiel kiest er voor, zoals eerder al aangestipt, om zich met dat deel van haar persoonlijkheid te confronteren, vooral ook omdat hij haar anders zal kwijtraken. Nu zou zij als karakter garant kunnen staan voor een soort stijlvolle erotiek, maar de schrijver verliest de gulden snede van de klassieke symfonie uit het oog en de literaire stijlspanning zakt weg in een moeras van warrige semi-pornografie, waardoor het boek verwordt tot – om met Camiel te spreken – een onzinnig bijproduct van onze misvormde waarneming. Kunst dus, zoals Camiel het beschouwt. Zo lijkt Weijts met Het valse seizoen te willen zeggen dat alle waarneming, die meer behelst dan datgene wat het waargenomene ís, overbodig en vergeefs is. Het is hem er als schrijver niet om te doen geweest een esthetisch pronkstuk op de literaire markt te brengen, maar een filosofische boodschap over te brengen. Het door Camiel geciteerde gedicht van Pessoa is hierbij de thematische kern van de roman: neem niet meer waar dan er is, en besmeur de dingen niet met menselijke waarneming. Voor Camiel stonden het edele karakter van de klassieke muziek en het verleidelijke gif van de platvloerse erotiek lijnrecht tegenover elkaar als twee snaren die trillen. Er is hem en de lezer een derde klank aangereikt: het Pessoaanse concept dat de dingen slechts de dingen zijn, en niet meer dan dat. Een zuivere noot, in tegenstelling tot de valse zomerse worstelingen die de hoofdpersonen hebben doorgemaakt voordat zij gelouterd konden worden genoemd.

Camiels relatie met Nadège moet hij ten slotte ook zien zoals die is, nadat hij van alles aan haar, de lezer en Pablo heeft opgebiecht. Camiel concludeert voor zichzelf: muziek is muziek, en niet meer dan dat. Niets hoeft door de mens over de dingen gedrapeerd te worden. Dat is vertroebeling. Hetzelfde geldt voor de hoofdpersonages. Ze zijn niet meer dan Camiel, Nadège en Pablo. Een melodieuze briefwisseling eindigt in een pleidooi om niet te oordelen, om geen eigenschappen aan iets of iemand toe te dichten en ze te laten voor wat ze zijn. Geen verkeerde plot. Compliment. Omslachtig? Niets ten nadele van Pessoa uiteraard, maar helaas, ik denk het wel.

Joost Golsteyn