Opinie: Cor Gout – Extaze en Het Letterenfonds
Extaze en Het Letterenfonds
Droef feit: het literair tijdschrift Extaze behoort tot een van de vier tijdschriften die hun subsidieaanvraag voor 2017/2018 niet gehonoreerd zagen.
De ervaring die ik als redacteur van het literair tijdschrift Extaze met subsidieaanvragen en de beoordelingen daarvan heb opgedaan is soms prettig, maar vaker pijnlijk, of zelfs schrijnend geweest.
Bij de meeste afwijzingen kan ik mij maar moeilijk in de argumenten daarvoor verplaatsen. Dat onbegrip heeft niets te maken met de afwijzing op zich. Ze komt voort uit logische gronden. Een subsidiecommissie velt een oordeel op basis van waarden die aan een tijdschrift worden toegekend. Maar waarden zijn altijd gekoppeld aan feiten en die feiten (de bedoeling, de opzet, het concept, de werkwijze, de bijkomende activiteiten van het blad) verschillen per tijdschrift. Omdat er een norm moet zijn om de waarden als ‘voldoende’ of ‘onvoldoende’ te beoordelen, gaan de meeste commissies uit van een voorgevormd idee over een literair tijdschrift. De verschillen onderling worden dan gecamoufleerd door algemene categoriseringen als ‘het werken met een thema’, niet nader omschreven kwalificaties als ‘de kwaliteit van de bijdragen’, ‘verschillen in toon en reikwijdte’ en ‘memorabele stukken’ en weglating van de ‘Umwelt’ van het tijdschrift (bijzondere uitgaven, website, presentatieavonden). De voorbeelden in de vorige zin zijn ontleend aan het negatieve advies van het Letterenfonds op de aanvraag van Extaze.
Eerst maar iets over ‘het werken met een thema’. Daarin zouden we volgens het rapport niet onderscheidend zijn, want er zijn ‘meerdere’ tijdschriften die thematisch werken. Als voorbeelden noemde een medewerkster van het Letterenfonds (telefonisch): Das Mag en De Parelduiker. Wanneer ik mij beperk tot het uitstekende blad De Parelduiker (de nummers die ik van Das Mag in handen kreeg bevatten geen thema’s), dan is de overeenkomt met ons tijdschrift vrijwel nihil. Op de wijze waarop De Parelduiker dat doet hebben wij niet meer dan twee themanummers uitgegeven: een over Couperus en een over Kellendonk. Wat wij doen is een thema als rode stippellijn door het blad laten lopen. In de essays worden die thema’s op uiteenlopende wijze behandeld, in sommige verhalen en gedichten sijpelt het thema door. Daarnaast is er ruimte voor literatuur die los van het thema staat. Ook weer anders dan De Parelduiker, dat (voornamelijk Nederlandse) schrijvers en literaire verschijnselen (tijdschriften e.d.) behandelt, zijn onze thema’s multidisciplinair van aard. Een thema als ‘Verwantschap’ (het thema van Extaze 15, in het rapport gelaakt) kan op literaire verwantschap, artistieke verwantschap, psychologische verwantschap, bloed- en aanverwantschap betrekking hebben. Om in een nummer over verwantschap samenhang te zien (waar de commissie niet in is geslaagd) moet je kunnen doordringen tot het gemeenschappelijke binnen die diversiteit.
Dan de drie verwante argumenten ‘de kwaliteit van de bijdragen’, ‘de verschillen in toon en reikwijdte’ en ‘de memorabiliteit van de stukken’. De redactie van Extaze neemt zijn taak om talent op te sporen zo serieus, dat ze samen met de uitgever In de Knipscheer een Extaze-reeks voor debutanten in het leven heeft geroepen.
En zeker: de (vaak jonge) schrijvers die wij in het tijdschrift hebben laten publiceren ‘reiken’ niet zo ‘wijd’ als Arnold Heumakers, Ger Groot, Laurens ten Kate, René ten Bos, Jaap Goedegebuure en andere uitnemende essayisten die voor Extaze hebben geschreven. Wat mij in de drie genoemde (oncontroleerbare) argumenten opvalt, is dat het de commissieleden niet is opgevallen dat tachtig procent van deze ‘nieuwe’ schrijvers inmiddels prijzen hebben gewonnen, een contract met een uitgever hebben afgesloten of naast hun bijdragen aan Extaze ook bij andere (wel gesubsidieerde) tijdschriften gehoor hebben gekregen.
Naast de door ons aangevraagde stukken (de essays worden doorgaans aangevraagd) put Extaze uit een rijk aanbod van ingezonden verhalen en gedichten. Daaruit kiest de redactie de beste of de meest belovende stukken voor publicatie. En vanuit deze groep schrijvers komen dan weer de auteurs voort die in de Extaze-reeks met een boek op eigen naam kunnen debuteren, zoals in het afgelopen jaar zelfs drie keer is gebeurd.
Concluderend: met de drie kritische punten van het Letterenfonds-rapport kunnen wij helemaal niets.
Het schimmigst in het rapport is de volgende passage: ‘Extaze is in zijn vijfjarig bestaan uitgegroeid van een Haags tijdschrift naar een literair tijdschrift met een landelijke uitstraling dat over de grens kijkt. Een ontwikkeling die het tijdschrift uit zijn eigen kring haalt, al blijft de invloed van het Haagse voelbaar […].’ Bij dat laatste kun je je, bij ontstentenis van nadere inhoud, van alles voorstellen. Veel van de gesubsidieerde tijdschriften komen uit Amsterdam. Ik zou hiervan geen punt hebben gemaakt als die rare concessieve bijzin me niet ernstig in de verleiding had gebracht.
Ten slotte: er zou iets mis zijn met onze begroting. Een tekort van 20%. Niet juist, want in de ‘Toelichting Begroting’ staat hoe we dat tekort van plan waren aan te vullen. Wat ik in het rapport van het Letterenfonds lees, klopt niet, is zinledig. En vooral ook onvolledig. Want over de vormgeving van het tijdschrift, de beeldende kunst die erin is opgenomen, de website, de presentatieavonden en de Extaze-reeks lees ik helemaal niets. Het totale plaatje ontbreekt. Dit rapport gaat over een model van een tijdschrift waaraan we niet gehoorzamen. Met overtuiging niet gehoorzamen.
Cor Gout
[Noot van de redactie: je kunt hier een abonnement nemen op Extaze]