Recensie: J.M.A. Biesheuvel – De verpletterende werkelijkheid
Ontsnappen kan niet meer
De boeken van de in Leiden woonachtige J. M. A. Biesheuvel, inmiddels vijf in getal, hebben op één na — het in 1972 verschenen debuut In de bovenkooi — titels waarin de geestesgesteldheid van de personen die de overstelpende hoeveelheid verhalen bevolken tot uitdrukking wordt gebracht.
Het zijn dus goede titels en de beste van het rijtje vind ik De verpletterende werkelijkheid, titel van de nieuwste verzameling: vierentwintig verhalen over personen die het moeilijk hebben met de verpletterende werkelijkheid, die de weg naar het licht zoeken, die twijfelen aan het nut van de wereld en bang zijn voor de slechte mensen die hun pad kruisen, kortom, met zulke personen als in De weg naar het licht, Het nut van dewereld en Slechte mensen.
Heel vaak vertonen deze personen opvallend grote overeenkomst met de schrijver, soms heten ze ook Maarten en meestal heet hun vrouw, net als de vrouw van de schrijver, Eva. Deze verhalen zijn direct ontleend aan de verpletterende werkelijkheid.
Na zijn eersteling werd Maarten Biesheuvel geroemd om zijn grenzeloze fantasie, die de hoofdfiguren, uitgaande van de realiteit of van een echte herinnering, binnen de kortste keren in een volkomen waanzinnige situatie kon laten belanden. In De verpletterende werkelijkheid is de werkelijkheid verpletterend genoeg. In het gelijknamige verhaal, waarmee het 326 bladzijden tellende boek opent, laat de schrijver zien hoe de werkelijkheid hem het fantaseren zelfs onmogelijk maakt.
‘Ik heb me op mijn kamer geïnstalleerd en denk precies te weten wat ik wil schrijven. Het gaat over een man die zelfmoord heeft gepleegd en lang door het heelal zweeft voor hij bij de hemel aankomt. Nu gelooft hij helemaal niet in God en zodra deze verschijnt zegt de man: “Hier wil ik niets mee te maken hebben.” “Dan ga je maar weer een miljoen jaar het heelal in,” zegt God.’
Zo begint het verhaal. ‘Wat er dan gebeurt is haast niet te beschrijven,’ aldus Biesheuvel, die even verderop meedeelt dat de man in kwestie Roemplala heet. Hij begint er lustig op los te fantaseren wat hij in het verhaal dat ‘Roemplala’s verweer’ moet gaan heten, zal schrijven.
Juist als hij op het punt gekomen is waarop de gebeurtenissen haast niet meer te beschrijven zijn, komt de verpletterende werkelijkheid hem te hulp: zijn hond begint te blaffen, een buurjongetje wil komen spelen, de buurman houdt een praatje, mannen van de PTT leggen een tweede telefoontoestel aan; poezen rennen om de schrijfmachine heen. Eva vraagt: ‘Wil jij de aardappels niet even schillen?’, de pianostemmer doet zijn werk, de wasman komt de vuile onderbroeken halen, de gasten staan al voor de deur. Het is om gek van te worden.
‘Dit is de verpletterende werkelijkheid. lk kan helemaal niet schrijven over iemand die zelfmoord pleegt, omdat ik zelf nog leef.’ Einde verhaal. Einde verhaal in een verhaal. Zo levert een mislukt verhaal (‘Roemplala’s verweer’) ten slotte toch een gelukt verhaal (‘De verpletterende werkelijkheid’) op. Dat is prettig voor de schrijver, maar de schrijver over wie hij schrijft zit mooi met lege handen.
‘Het menselijk falen’ zou de ondertitel kunnen zijn van al het werk van Biesheuvel (zo langzamerhand bestaande uit 115 gepubliceerde verhalen; hoeveel ongepubliceerde verhalen hij nog thuis heeft liggen, weet niemand), of liever: het niet kunnen slagen. Het enige wat dan overblijft is proberen te ontsnappen, zoals Dr. Karl Kraus in ‘Bald ruhest du auch’, die de laatste dag van zijn dynamisch leven doorbrengt temidden van de natuur, of David Windvaantje in ‘Een dag uit het leven van David Windvaantje’, die in vrouwenkleren zijn oude moeder bezoekt. Zelfs deze ontsnappingspogingen zijn gedoemd te mislukken. Windvaantje neuriet aan het slot van het verhaal: ‘Ik moet zo balen, dood kom mij halen.’
Steeds duidelijker wordt dat tegen de verpletterende werkelijkheid geen verweer mogelijk is. Het is natuurlijk niet voor niets dat in het verhaal ‘De verpletterende werkelijkheid’ het verhaal ‘Roemplala’s verweer’ niet van de grond komt. In een ander verhaal, ‘Juun!’, wordt de werkelijkheid vertegenwoordigd door een in onverstaanbaar dialect sprekende boer die geen tegenspraak duldt. Onbegrip en misverstand alom.
De poging om de verpletterende werkelijkheid te bezweren heeft in deze vijfde Biesheuvel-bundel geresulteerd in een aantal schitterende korte verhalen. Slechts één keer heb ik de schrijver erop kunnen betrappen dat hij over de door hem geproduceerde woordenstroom is gestruikeld: in ‘Tussen de wieg en het graf’ zegt hij (cursivering F.v.D.): ‘Daarna ging hij naar de huiskamer, niet dan na nog een blik op het nu gelukkige kindergezicht te hebben geworpen.’ Twee keer na in één zin is al niet mooi, maar als een halve bladzijde verder wordt gezegd: ‘Eindelijk ging de man weer naar de huiskamer’, krijg ik het gevoel dat er iets niet in orde is met de tijd.
Was die blik op dat kindergezicht, die inderdaad aanleiding geeft tot allerlei bespiegelingen, misschien wat lang uitgevallen, of is de woordkeus — in het vuur van het vertellen — wat ongelukkig? De eerste keer dat wordt meegedeeld dat de man naar de huiskamer terugging, had best achterwege mogen blijven.
Twee verhalen, ‘Een dag uit het leven van David Windvaantje’ (een meeslepende tragikomedie) en ‘Avonturen van Joachim Muller’, bereikten intussen de lengte van een novelle. Twintig van de 24 gebundelde verhalen werden eerder verspreid gepubliceerd; het verhaal ‘Jodrel Bank’ is van de gedateerde stukken het oudste: het stamt uit 1974.
Frank van Dijl
J.M.A. Biesheuvel – De verpletterende werkelijkheid. Meulenhoff.
Deze recensie werd eerder gepubliceerd in Het Vrije Volk, 2 november 1979.