Column: Coen Peppelenbos – Het Pauperparadijs
Het Pauperparadijs
Het is minder erg dan lekker luxe dineren voorafgaand aan een musical over Anne Frank, maar toch heeft het wel iets cynisch om voor de voorstelling Het Pauperparadijs in een hoek van de voormalige gevangenis een zalmpje weg te prikken. Om onze decadentie nog te benadrukken zonden we ook nog twee prachtig opgemaakte desserts terug naar de keuken, omdat er een kleine miscommunicatie was geweest: we wilden wel iets na, alleen geen ijs, maar koffie met Sambuca. Pas daarna waren we klaar voor de voorstelling over armoede en idealen.
Ik had dit stuk als verjaardagscadeau gekregen van een lieve vriendin. Als je boven de vijftig bent, heb je meer aan dingen om te doen dan aan dingen om te hebben. We zaten op rij drie op een tribune die was ingericht op mensen die een halve meter korter waren. Het was mooi weer en we genoten alvast bij voorbaat. Toen liep mijn neuroloog langs met een groep mensen. In februari was ik nog helemaal afhankelijk van zijn expertise. Als hij bij de operatie waarbij hij een tumor uit mijn rug haalde één keer had moeten niezen, dan had ik misschien wel voor de tribune gezeten in een rolstoel. Je hebt dan wel betere plaatsen, maar dat weegt niet op tegen de rest. Ik was domweg gelukkig met mijn krappe plek op rij drie.
Het Pauperparadijs is een prachtige locatievoorstelling. De verteller Paul R. Kooij heeft een glansrol. Er zitten lekkere ironische terzijdes in het stuk. Ik werd meteen verliefd op een acteur uit het ensemble en op een muzikant en op een changeerder. Om het leed van de plek een beetje te compenseren genoot iedereen volop. Het publiek morde slechts twee keer lichtjes. De eerste keer toen Paul R. Kooij een halve vloek liet ontsnappen. ‘Nou, nou, nou,’ hoorde ik om me heen in een soort collectief gemompel. De tweede keer toen Amsterdam als de ideale plek werd voorgesteld om naartoe te vluchten vanuit dat barre oord Veenhuizen. Want zeg nou zelf: we zaten daar toch goed in Veenhuizen? Het is nooit goed om paradijzen te ontvluchten.
Coen Peppelenbos
Deze column stond eerder in Leeuwarder Courant en het Dagblad van het Noorden op 8 juli 2017.