Buideltje

Gerry van der Linden (1952) begon op elfjarige leeftijd te schrijven. Onlangs verscheen haar elfde bundel Verse helden. Zij schreef ook een novelle en twee romans. De derde afdeling van deze bundel heet ‘Wij, pendule’. Eerder schreef Gerry over haar jeugd, die zich niet laat wegstoppen.

Wat ik ooit zorgvuldig wegstopte
verdampte in de vouw – het papier verpulverde
de kamer en ik ontsprong

zo is het gebleven

’s nachts ben ik het kind
dat vlug de bal terugschopt
nooit te hard en altijd in de richting
van het argeloze spelen van de ander

moeders stem als het eten op tafel komt
vader zijn servet dichtknijpt op de knie
schaduw ratelt in de schemer
van de serre -8mm-film

elke keer weer

broers en zussen de trap afroffelen
deuren dichtsmijten
doe es wat zachter moet die stuk – mijn moeder
schort af voor de spiegel in de gang
gauw de lippen rood krul recht geduwd

vader en de zoon en de heilige geest samen
ellebogen van tafel alle borden vol

hangen wij kinderen aan de tijd
hongerig-slordig
leunt het tegen ons aan
we krijgen geen kwartier cadeau

nu gaan we sterven zoals ieder ander
aan ziekte de een aan gemene liefde de ander
aan leven wij alleen en traag
in de schemer van de serre
8 mm van elkaar verwijderd

Een hoofdletter aan het begin, een punt aan het eind, vrij vers: zo zien haar gedichten er meestal uit, hoewel er ook wel hoofdletters in sommige strofen voorkomen. Het ontbreken van komma’s werkt hier goed; het geeft tempo aan de geschiedenis. Het woord ‘het’ in de tweede strofe komt terug in de derde regel van de achtste strofe: het verwijst naar het algemeen, of het leven. Het woord ‘tijd’ is immers mannelijk. Het gedicht gaat natuurlijk wel over de voortschrijdende tijd. Net waren we nog jong, nu gaan we sterven.

Een interessante kwestie is altijd de verhouding tussen autobiografische feiten en het geschrevene, waarbij de ik niet de persoon hoeft te zijn die toen in Eindhoven opgroeide in een druk, katholiek gezin, maar er wel veel gelijkenis mee vertoont. Zo is er de waarneming van het kind: ‘vader zijn servet dichtknijpt op de knie’. Nu is er de treffende formulering van de dichter. De woorden ‘servet’, ‘dichtknijpt’, ‘knie’ raken mij als lezer, door het ritme en de zintuiglijkheid. Al lezend zie je het en voel je het. Je kunt gaan nadenken over een getroubleerde vader.

De vader laat ook filmpjes zien, 8-mm. Weet de lezer nog dat die projectoren ratelden en dat er vaak wat stof in het beeld slierde? Dat de filmpjes zelden vertoond werden in duisternis? Dat de filmpjes steeds weer getoond werden. (Hier niet omgekeerd.) De herrie van de kinderen. De reactie van de moeder. Dat fraaie beeld van moeder ‘schort af voor de spiegel in de gang / gauw de lippen rood krul recht geduwd’. Hier wordt een generatie verbeeld. Weten de jongere lezers dat nog? Een schort werd in de loop afgedaan. En het bidden voor het eten? De woordgrap: samen en amen. Ellebogen van tafel: wordt misschien nog gezegd.

Hoe ver zijn de gezinsleden van elkaar verwijderd? Vader overleden, de anderen ver van elkaar en toch zo dichtbij, verbonden door de herinnering.
Een zoon, de oudste, heeft de plek van de vader ingenomen. Er staat: ‘De vrouw die je ooit trouwde is er nog’. Die vrouw is de moeder van de ik, zodat voor de lezer duidelijk wordt hoe afstandelijk hun verhouding is geworden. Dit in ‘Nogal late brief aan mijn vader’. De dichteres werkt de verhouding tussen vrouw van de vader en hun oudste zoon uit: ‘samen zijn ze een nomadenstam / aan de oever van een geruisloze rivier’. Een merkwaardige verhouding: ‘de zoon die je van je afsloeg / is terug achter de rok van de moeder / drukt bij slapengaan een kus op haar papieren wang’.

En dan is er nog ‘Nogal laat lied voor mijn vader’, waarin mededogen met de vader voelbaar is. Hij was blij toen hij jong was, maar dat ging snel voorbij. Hij voelde zich gekooid, ‘schreeuwde vaak / tegen dovemans muren’. Dat heeft de dichteres mooi gevonden en zij vervolgt ‘-zienderogen’. Hoe zien en horen botsen! En het gaat door na een regel wit: ‘brokkelde hij af.’ Alweer kan de lezer het zintuigelijk mee voelen. Het gedicht eindigt met: ‘Hij zong het lied van de gekooide mens.’ en dat grijpt terug naar de BRIEF, waarin staat: ‘schulde en boete / de kooi – de vogel gevlogen – de kauw’. Of er ooit in de werkelijkheid een kauw in een kooi zat, doet er niet toe. Het beeld is functioneel.

De vondst van het woord ‘nogal’ is te aardig om los te laten. Later, als de dichteres voor het raam van haar huis op de schans een vrouw ziet staan ‘in haar handen een buideltje – / ik ben iets kwijt zei ze’. Het gedichte heet NOGAL LANG LIED VOOR… Ja, voor wie? Ik ben iets kwijt. We zijn allemaal iets kwijt; een liefde, een heftig gevoeld geluk, een moeder, noem maar op. Dat buideltje blijft nog wel even doorzeuren. Dat is de kracht van Van der Lindens gedicht. Het is een hartverscheurend gedicht geworden.

Ook in de afdeling die vertelt over haar ontmoeting met Brodsky bij Poetry in 1989 slaagt Gerry van der Linden er in om feitelijke gebeurtenissen zo in ritme en melodie om te zetten, dat het geheel uitstijgt boven de geschiedenis van de beroemde dichter en zijn jonge chaperone. Het was 28 jaar geleden; zij was 37. Ze heeft lang gewacht met het publiceren van deze gedichten. Wanneer zijn ze geschreven? In 1990 al gepubliceerd. Nu weer opgenomen, aangevuld of geschrapt. Moeten we dat weten? Ze zijn er nu in deze vorm.

De bundel eindigt met ‘Nogal leugenachtig lied van de dichter’ met als laatste strofe:

Wie zal treuren om de leugen
die ik ben als ik niet meer ben
maar in de aarde opgegaan –

Remco Ekkers

Gerry van der Linden – Verse helden. NieuwAmsterdam, Amsterdam. 64 blz. € 19,99.