Recensie: Jacob Groot – Geloof in mij
Zoekt en gij zult vinden
Jacob Groot (1947) is dichter, romanschrijver en essayist. Recent publiceerde hij de romans Billy Doper (2008) en Adam Seconde (2012). Kenmerk van zijn proza is zijn eigenzinnige, lyrische stijl, waarin kwajongens grote levensvragen moeten oplossen. Geloof in mij is een zoektocht naar de essentie van de religieuze ervaring.
Eddie Combo is de hoofdpersoon van deze roman. Hij is de zoon van Freddie en Teddie Combo, nederige mensen die wonen en werken ergens in en rond Purmerend. Naoorlogs en vol wederopbouw. In die wederopbouw groeit Eddie op als zoon, ‘die begrijpt dat hij niet begrepen wordt’. Weliswaar is hij een jongen, een puber, een adolescent en een volwassene, maar Eddie is anders. Hij tart zijn omgeving door zich op te stellen als een soort profeet en heilige, die wikt en (be)weegt, devotie zoekt en met het klimmen der jaren zijn religiositeit bijna verliest. Tussentijds werkt Eddie een etmaal in een wijnhandel, probeert hij een opleiding te volgen aan de Nieuwe School van Hoger Bereik en zoekt hij verdieping in het Jodendom. Tenslotte vindt hij een soort van zekerheid in de ontmoeting met een Sterre, die hij eerder als one night stand verschalkte in het Amsterdamse nachtleven.
Groot maakt van zijn hoofdpersoon een van God bezeten romanfiguur, maar zeker niet via de bekende tradities of klassieke denominaties. Eddie is meer een zwervende anarchist en een rotsvaste zoeker. Geloof in mij is zo te lezen als een studie naar het wezen van de andere dimensie: poëtisch, Bijbels, onorthodox en vervreemdend, met slingerende volzinnen en filosofische bespiegelingen. Het is ook een onderzoek naar het fenomeen ‘afwezigheid’, een poging taal en teken te ontvangen uit dat wat er niet wordt gezegd:
Dit is het verslag van een reis door het immense land van het geloof. Soms zien we een woestijn aan voor een oase. Fout. Een oase bevindt zich in een woestijn. Geen denkfout maar een droomfout. Geloofsfout.
Het is niet te geloven. Wanneer zeggen we dat? Als we willen benadrukken dat iets onomstotelijk vaststaat. Door het tegendeel te beweren verheffen we het geloof tot de uitzondering die de regel bevestigt. Zo bepleiten we zonder het te beseffen een totaal ander geloof, een ongelofelijk geloof, een geloof dat niet te geloven is omdat het gewoon niet bevat kan worden.
Zo is heel de wereld – gevangen in Groot zijn verbijsterende taalgevoel – ingebed in een religieuze gloed, waarin vragen nieuwe vragen oproepen en geloofszekerheid een kwestie is van aftasten en zoeken:
Wacht niet op God. Hij ontbreekt op ons partijtje. Dat komt omdat hij zich niet met ons bemoeit. Nee, hij staat ook niet in het verblindende zonlicht achter een boom te kijken hoe we de cadeautjes uitpakken. Hij geeft ons alle ruimte. De religieuze ruimte. De ruimte waarin we hem tot onderwerp kunnen maken, om er een gezegde aan vast te knopen, opdat hij met behulp van een bijwoord soeverein wordt, en voilà, hij is er. Hij is er.
Geen wonder dat een woord als ‘Elders’ een grote betekenis heeft. Het is Eddie’s sleutel tot de vrouw die zijn leven uiteindelijk transformeert naar een bestemming.
Geloof in mij is geen gemakkelijke roman. Geregeld verliest de schrijver het contact met de lezer, omdat zijn slingerende volzinnen constant in de hoogste versnelling staan en afstand nemen onmogelijk is. Maar waar is God als ons geen rust wordt geboden? Toch: net als religieuze teksten ons bevreemden en tegelijkertijd kunnen inspireren, biedt ook deze reis uiteindelijk een soort van loutering.
Jaap Krol
Jacob Groot – Geloof in mij, een gelijkenis. De Harmonie, Amsterdam. 320 blz. € 24,60.