Recensie: Monika Rinck – Honingprotocollen
Een beetje vreemd, maar wel lekker
Het is een veelgehoord bezwaar dat poëzie moeilijk zou zijn, en daarom slechts weggelegd voor een kleine groep literatuurliefhebbers die er de moeite voor neemt zich ervoor open te stellen. Normaal gesproken ageer ik graag tegen dat soort opvattingen, maar in sommige gevallen blijken ze toch te kloppen. Neem nu de poëzie van de Duitse Monika Rinck, wiens eigenzinnige bundel Honingprotocollen uit 2012 drie jaar later werd vertaald dankzij een hele reeks aan subsidies. Aangezien zij volgend weekend het Groningse festival Dichters in de Prinsentuin opent, besloot ik haar bundel eens tot me te nemen, met flinke desoriëntatie tot gevolg.
Honingprotocollen bestaat uit tientallen gedichten die veelal op elkaar lijken qua stijl en vorm, maar enorm verschillen qua beeldspraak, coherentie, inhoud, ritme en taalgebruik. Het zijn verzen die in een lange strofe uitwaaieren over de pagina, ogenschijnlijk willekeurig opgebouwd uit losse woorden, korte zinnen of ellenlange constructies die over meerdere regels doorlopen. Wegens de vertaling is de klankherhaling moeilijk vast te stellen, maar ook in de Duitse versie lijkt deze weinig prominent te zijn. De thema’s die ze behandelt in haar warrige verzen zijn veelal filosofisch of linguïstisch van aard, slechts af en toe sijpelt er iets eenvoudigers of persoonlijkers als onbevredigde verlangens door, hoewel een eerste idee vaak later weer onderuit wordt gehaald. Laten we nu maar eens het gedicht ‘Honinghoon’ nader beschouwen.
Horen jullie dat? Zo honen honingprotocollen, roodgouden, fraai, pasteus:
kleverigheden. Pluizen. Wat de honing bindt: protocollen.
Bevlokte unies op grijs- tot grijsblauwe tricotstof. Mensen.
Zullen. Hangen. Blijven. Net als zaden en pollen. Zoetheid van de lucht.
Gesuikerde haren. Wegen. Bruggen. Als ik ze uit mijn hoofd zet,
blijven ze eeuwig bestaan. Elke maat is waar in welke betekenis ook.
Zo raast het gedicht nog elf regels door, waarin vragen worden gesteld, eerdere uitspraken in twijfel getrokken en Rinck bruut nieuwe wegen inslaat: ‘Wat ’n sprongen!’ schrijft ze zelf al. Ik vind het moeilijk hier een sluitende betekenis of interpretatie uit te achterhalen, voor zover dat überhaupt de bedoeling is. Als ik zoek naar verbanden, valt hoofdzakelijk de metaforiek van de honing en de bijen op, iets wat subtiel en minder subtiel door de gehele bundel verweven is. De poëzie van Rinck krioelt zodoende in zekere zin als bijen in een korf.
Wat daarbij het meest in het oog springt, is de constante herhaling. Veel gedichten beginnen met de zin ‘Horen jullie dat, zo honen honingprotocollen’, hoewel de typografie verschilt. Pas na twintig gedichten wordt dat patroon doorbroken, en het afwijkende gedicht ‘Berg’ dat volgt is dan ook veelbetekenend:
Aanvankelijk iets met Wittgenstein: taal, denken, grenzen etc.
Een haast bovenmenselijke opdracht om met taal te beschrijven
wanneer het denken ophoudt, ja jullie lieve protocollen, jullie snellen
de hoon achterna die ik zelf al lang had voorzien, voilà.
Het is de (on)mogelijkheid van de taal die deze bundel gestalte geeft.
Een ander opvallend en bijzonder aspect is dat enkele van de gedichten in liedvorm zijn afgedrukt, inclusief de bijbehorende notenbalken. Een regel of zin uit een eerder gedicht wordt hierin uitgewerkt tot lied in canonvorm, of in één specifiek geval als carnavalslied. Hier keert de poëzie in zekere zin terug naar zijn oorspronkelijke vorm, en heeft Rinck voor de verandering aan weinig woorden genoeg om de verraste lezer aan het denken (of zingen) te zetten. ‘Het lied van de ondankbare partygasten’ is een heuse driestemmige compositie, waarin beschonken uitroepen worden voorzien van keurige klassieke melodieën: bijzonder vervreemdend voor de poëzielezer.
Toch is het Rinck niet alleen maar om ingewikkelde verzen te doen, zo blijkt uit een van de laatste gedichten: ‘In je eentje huilen’. De tekst is hier vrij toegankelijk, het beeld herkenbaar en vol emoties, en het rigide karakter van de bundel wordt even doorbroken dankzij enkele ontroerende passages:
Ik huil ook in mijn eentje. In je eentje huilen slaat nergens op.
’s Morgens aai ik de knuffel, ’s avonds aai ik
de knuffel, het is een grimmig dun paardje en ik,
ik schaam me voor zijn blik.
Juist vanwege het contrast maakt deze strofe een diepe indruk.
De poëzie van Rinck is zeker niet bedoeld als something for everyone, maar dit wegzetten als postmodernistisch geneuzel voor a happy few is ook niet juist. Je haalt er als lezer misschien niet volledig uit wat erin zit, maar bij herlezing vallen er toch steeds meer stukjes op zijn plek en word je bij vlagen verrast of zelfs ontroerd door een origineel of treffend beeld. Dit is geen lyrische bundel, maar toch is het taalgebruik scherp en vol ingenieuze woordspelingen. In hoeverre deze poëzie werkt op het podium zal Dichters in de Prinsentuin ons leren; ik ben dankzij deze bundel nieuwsgierig geworden naar een bij voorbaat bijzonder optreden.
Willem Goedhart
Monika Rinck – Honingprotocollen. Zeven schetsen voor gedichten die uitstekend zijn. Vertaald door Miek Zwamborn, Perdu/Terras/Poëziecentrum, Amsterdam, 96 blz, € 19,95.
Vertaler Miek Zwamborn leest ‘Schelvis’ uit Honingprotocollen van Monika Rinck.