Underground: Carolina Trujillo – Meisjes in blessuretijd
Loempia’s op een kampeerkookstel
In het najaar van 2014, op Allerzielen om precies te zijn, organiseerde ik in Café Eijlders te Amsterdam bij wijze van hommage aan Ab Visser de Nacht van de Pulp. Op dezelfde avond was verderop bij het Leidseplein het Harry Mulisch Festival gaande. In tegenstelling tot Mulisch wist Visser dat pretentie niet noodzakelijk was voor een schrijver en dat ook in de zogenaamde pulpliteratuur (horror, detective et cetera) de waarheid gevonden kon worden, al kan Mulisch’ werk vermoedelijk eveneens in verband worden gebracht met pulp, maar daarvoor ken ik het te weinig. Pulp is voor alle duidelijkheid geen negatief waardeoordeel, maar direct surrealisme. Anton Valens las pulp voor, Margreet Hirs, de weduwe van Ab Visser en iemand die de eeuwige jeugd personifieert, sprak over Visser, en mijn toenmalige vriendin speelde piano. Het belangrijkste doel van de avond, Ab Visser weer onder de aandacht brengen, leek al te zijn bereikt, want Lebowski had aangekondigd het daaropvolgende jaar met een heruitgave van De buurt te komen. In mijn bespreking van het boek indertijd merkte ik op dat het mooie recensies zou regenen, maar die voorspelling kwam helaas niet uit. De verkoop bleef ook achter volgens mij, waarmee Ab Visser weer in de vergetelheid zou wegzinken.
Genoeg reden dus om op Allerzielen 2015 weer een Nacht van de Pulp te organiseren, maar daar is het wegens andere verplichtingen niet van gekomen. Wel had ik in mijn enthousiasme Carolina Trujillo gevraagd voor die tweede editie, maar ze nam het gelukkig luchtig op toen ik – weliswaar relatief tijdig – vertelde dat het niet door zou gaan. Inmiddels leven we in 2017 en Visser is weer volledig op de achtergrond, maar het ziet ernaar uit dat het bij die ene nacht zal blijven. Het leven is immers een voordurende chaos waarin telkens, voor zover mogelijk, orde moet worden gecreëerd. Daarbij moeten keuzes worden gemaakt. De chaos van het leven werd me eens te meer duidelijk bij het lezen van de zeven verhalen die Trujillo schreef voor het tijdschrift Hard Gras, onlangs gebundeld door Ambo Anthos onder de titel Meisjes in blessuretijd. Er zijn burgers die de chaos ogenschijnlijk buiten de deur weten te houden, maar Trujillo lijkt er de deur wagenwijd voor open te hebben gezet. Haar schrijven heeft wat van een vlucht voor die chaos, maar tegelijkertijd is het ook een manier om er met een gestrekt been in te gaan. Daardoor krijgt het schrijven bij haar iets van een wanhoopsdaad, want ze dreigt voortdurend ten onder te gaan. Schrijven als methode om het hoofd boven water te houden.
Zoals bekend is Hard Gras een tijdschrift waarin met een literaire blik naar voetbal wordt gekeken. Hierin ben ik misschien weer pretentieus, maar literatuur en voetbal gaan voor mij echt niet samen. Voetbal is een onschuldig spelletje waarbij men achter een bal aanrent en literatuur is een existentiële en daarmee minder onschuldige aangelegenheid; de bal belandt daar vol in het gezicht. Wat dat aangaat komt populair vermaak als pakweg stierenvechten meer in de buurt, het circus, of als het om sport gaat, worstelen of boksen. Het gevaar is daar dichterbij. Ja, eigenlijk is voetbal me gewoon te slap. In haar stukken haalt Trujillo vaak haar moeder aan, die ‘dat voetbalblaadje’ maar niets vindt en Borges citeert: ‘Voetbal is populair omdat stommiteit populair is.’ Toch moeten degenen die net als Trujillo’s moeder en ik voetbal een waardeloze activiteit vinden deze bundel lezen, want voetbal is slechts decor en niet het doel. In de eerste verhalen treedt het nog enigszins op de voorgrond, en zelfs daar is het vermakelijk, want Trujillo, van oorsprong Uruguayaanse, richt zich op het voetbal van dat sympathieke land: drie miljoen inwoners, maar het won wel eventjes drie keer de wereldcup. Trujillo legt uit dat de koosnaam in Uruguay voor het nationale elftal de Charrúa’s is, een indianenstam, die zich het felst verzet hebben tegen de kolonisator, dus ironisch genoeg noemen de afstammelingen van de kolonisator zich naar de mensen die door hun voorouders zijn uitgeroeid.
Het prachtige eerste verhaal getiteld ‘Seks met Suárez’ gaat over een legendarische rechtsback, Schubert ‘Aap’ – in Uruguay heeft iedereen een bijnaam – Gambetta, die in het elftal zat dat de wereldcup won in Brazilië in 1950. Hij zei dat er maar drie mensen op de wereld waren geweest die het stadion in Rio de Janeiro stil hadden gekregen: de paus, Frank Sinatra en hijzelf. Trujillo vertelt over een lift die ze samen met haar eerste vriendje Suárez krijgt, vandaar de titel, want voor zover we weten heeft Trujillo niet met de beroemde Suárez geslapen. In het tweede verhaal gaat het wel over de beroemde naamgenoot – ze merkt op dat de naam Suárez net zo veel voorkomt als Jansen in Nederland – en waarom hij bijt. Ze zoekt het in de genen. Daarom vraagt haar moeder op een gegeven moment of ze nog steeds bezig is ‘met dat neofascistische stuk’. Trujillo gaat door met het onderzoeken van de neiging tot agressie onder Uruguayanen. Net als in het eerste verhaal memoreert ze een leraar met de bijnaam Guillotine, die een leerling een kopstoot gaf. Ook schrijft ze over voormalige president Mujica, die, toen Suárez naar huis werd gestuurd, op het vliegveld van Montevideo met een accent uit een Uruguayaanse achterbuurt zei: ‘Die gasten van de FIFA zijn een stelletje oude hoerenzonen.’ Waaraan ze toevoegt dat dit hetzelfde zou zijn als Rutte op Schiphol zou zeggen: ‘Die van de FIFA zijn gewoon een stelletje kankâhlijers.’ Ook komt Trujillo met andere aardige feitjes zoals dat het een Uruguayaan was die het snelst een rode kaart kreeg, in de eerste minuut, en ze memoreert een derby tussen Nacional en Peñarol, de twee clubs van Montevideo, waarbij de scheidsrechter ‘zich de longen uit zijn lijf floot terwijl hij kaartjes tevoorschijn trok alsof hij maar een goochelact was begonnen.’
Het voetbal verdwijnt meer en meer naar de achtergrond en dan wordt het boek de autobiografie die het is. Zo schrijft Trujillo over haar verblijf in een asielzoekerscentrum in Buenos Aires, waar ze voetbalden met dode ratten, over haar vlucht met haar moeder en zus voor het dictatoriale regime waarbij ze in Nederland terechtkwamen en haar eerste Nederlandse vriendje Jan, die keeper was. Door haar leven moet Trujillo bijna één zijn geworden met de chaos, of beter gezegd ze moet langzamerhand zijn gaan beseffen dat orde creëren altijd slechts tijdelijk is, dus waarom zou je eraan beginnen? In haar doen en laten is ze zo zelfdestructief – verslavingen en psychoses horen volgens haar bij literatuur zoals blessures bij sporters – dat het een wonder mag heten dat ze aan schrijven toekomt, maar schrijven is natuurlijk ook een verslaving, misschien wel een constructieve verslaving.
Trujillo schrijft dat ze haar vijanden heeft – roken, drinken, zelfhaat, ‘zelfverkozen afstand’ en ‘verbrande schepen’ – maar ze weet misschien niet dat ze ook een beschermengel heeft, een engel die van literatuur houdt, want dit boek maakt duidelijk dat ze een van de beste Nederlandse schrijfsters is, ze is in elk geval mijn favoriete, niet in de laatste plaats vanwege haar geestigheid; lange tijd niet zoveel gelachen bij het lezen van een boek. Ze prijst de metro aan als je lowbudget wilt reizen, maar ik vermoed dat Trujillo het reizen daarmee een levenshouding zou noemen. Het boek eindigt ondergronds, in een kelder in Amsterdam nadat Trujillo samen met haar moeder loempia’s op een kampeerkookstel heeft gebakken. Een emmer als wc. Twee dagen verblijven ze er laveloos. Door Meisjes in blessuretijd kreeg ik veel zin om Trujillo’s nieuwe roman Vrije radicalen te lezen. Het is goed om af en toe de chaos in je leven toe te laten, en zeker als die chaos afkomstig is van een schrijfster als Carolina Trujillo.
Johannes van der Sluis
Carolina Trujillo – Meisjes in blessuretijd. De Hard Gras-verhalen. Ambo Anthos, Amsterdam. 166 blz. € 15.
(Afbeelding: Wikimedia commons)