Underground: Stefan Zweig – Boekenmendel – De onzichtbare verzameling
Herinnering in liefde
Altijd goed om even te kijken bij de boekjes die in de boekhandel bij de kassa liggen, de zogenaamde cadeauboekjes, je weet nooit wat je er voor aardigs vindt, althans in de zogeheten betere boekhandel. Zo kwam ik afgelopen zaterdagmiddag bij Van Gennep in Rotterdam bij de kassa een verzameling aforismen van Bob den Uyl tegen. Den Uyl heb ik helaas nooit gelezen, terwijl Gods wegen zijn duister en zelden aangenaam waarschijnlijk een van de mooiste titels is die er zijn. Toch laten liggen, want ik had al een cadeautje uitgezocht voor iemand en mezelf moest ik niets cadeau doen: er lagen thuis nog genoeg boeken op me te wachten. Er is zoveel moois te lezen, en dan zijn er mensen die op wonderbaarlijke wijze toekomen aan televisie kijken. Bij de kassa van Van Gennep lag tot mijn aangename verrassing ook het boekje van Stefan Zweig met twee korte verhalen, onlangs uitgegeven door AFdH en mooi verlucht door foto’s van Maria Austria. De dag ervoor had ik het in de trein naar Amsterdam en weer terug gelezen. Er is weinig mis met ogenschijnlijk doelloos uit het raam van de trein staren, ik doe het ook weleens, maar een verhaal voor de heen- en een verhaal voor de terugreis, voelt toch aangenaam: welbestede tijd. Niet vreemd overigens dat het prominent bij de kassa lag, want het eerste verhaal, ‘Boekenmendel’, moet iedere boekhandelaar zeker aanspreken.
Het begint met een regenbui, maar ‘gelukkig staat er in Wenen op elke hoek een koffiehuis klaar’, en de ikpersoon van het verhaal, loopt bij Gluck naar binnen. Daar gaat hij zitten en al gauw vervalt hij ‘tot die trage passiviteit die in elk waarachtig Weens koffiehuis onmerkbaar en narcotisch opwelt’. Traag passief zijn: eveneens noodzakelijk af en toe. Ik ging er zelf ook eens lekker voor zitten in die trein naar Amsterdam en liet me meevoeren, want net als Zweig ben ik een nostalgicus en dol op koffiehuizen. In Nederland heb je wel locaties waar je koffie kunt drinken, en dat is zeer praktisch, maar koffiehuizen zijn er helaas niet te vinden, dus plekken waar, zoals Zweig schreef, je tot een trage passiviteit kunt vervallen. Zoals gezegd zijn er immers momenten dat je niet doelgericht bezig moet willen zijn; wie weet wat het oplevert. Wacht, in Den Haag heb je de Wiener Konditorei, op de Korte Poten, waar ik weer eens een keertje moet binnenstappen. Lang geleden, in mijn studententijd, werd ik erheen meegenomen door mijn vriendin van toen, een Haags meisje. Oude tijden mogen best herleven.
Door die eerste zinnen van ‘Boekenmendel’ werd ik meegevoerd naar de Weense koffiehuizen, maar vooral naar Salzburg, waar ik vorige zomer met mijn ouders was. We beklommen de Kapuzinerberg om het mooie beeld van Zweig te zien – naast koffiehuizen gaat er voor mij weinig boven standbeelden van schrijvers – en tussen de bomen iets op te vangen van Zweigs voormalige kasteeltje. Na de beklimming sloegen mijn vader en ik onze slag bij een antiquariaat, ik kreeg er van hem de briefwisseling van Zweig met zijn vrouw Friderike, en die middag zaten we prinsheerlijk in Konditorei Fürst, waar de originele Mozartkugel vandaan komt, terwijl mijn moeder op zoek ging naar Lederhosen, let wel: voor zichzelf. Vlak bij Fürst is ook Café Tomaselli te vinden, ik wierp er een blik naar binnen en zwoer terug te komen. Maar ik dwaal af, zo is de herinnering, ook de verteller herinnert zich als in een flits dat hij al eens eerder in dat koffiehuis is geweest, maar het lukt hem niet om het gebeurde boven water te krijgen. Hij pijnigt zijn geheugen en zegt dat hij maar het ‘vluchtigste houvast’ hoeft te vinden ‘of het vergetene spartelt als een vis aan de haak en duikt springlevend en zinnelijk weer op uit het donker stromende oppervlak.’
Als hij een andere ruimte binnenstapt, waar twee biljarts er als ‘groene stille modderpoelen’ bij liggen, dan ziet hij het tafeltje waardoor hij zich alles weer herinnert: het was de stek van boekhandelaar Mendel, Boekenmendel, die daar zijn catalogi en boeken las, ‘zoals men hem in de Talmoedschool het lezen had bijgebracht, zacht zingend en deinend, een zwarte schommelende wieg.’ In opperste concentratie was Mendel er bezig met zijn boeken; niets van de buitenwereld drong tot hem door, de concentratie van de ‘waarachtig wijze als de volslagen waanzinnige, dit tragische geluk en ongeluk van volstrekte bezetenheid.’ Niet het geestelijke of stilistische gehalte van de inhoud interesseerde hem, enkel de titel, prijs, verschijningsvorm en titelpagina. Daarna volgt het tragische relaas van deze boekverkoper, een ‘voorwereldse boekensauriër van een uitstervend ras’, iemand die alle titels en alle bijbehorende prijzen kende, ‘elke ster in de eeuwig welvende en voortdurend omgeschudde kosmos van het boekenheelal’.
Zweig beschrijft kleurrijk en meeslepend de ondergang van deze ‘universele catalogus op twee benen’. Het boekenheelal waarin hij leefde, wordt vernietigd door de Eerste Wereldoorlog. In het tweede verhaal gaat het ook om vergankelijkheid en herinnering, de realiteit waar niets tegen is opgewassen, hier is de inflatie de boosdoener. De werkelijkheid als een monster dat alles en iedereen verslindt. Zweig was zelf verzamelaar van boeken, grafiek en handschriften, en in zijn gefictionaliseerde biografieën, die ik hoop nog eens te kunnen lezen, lijkt hij het verleden op te hebben willen roepen om het daarmee levend te houden. Zoals bekend raakte Zweig door de Tweede Wereldoorlog alles kwijt en voordat hij stierf, herinnerde hij zich in zijn memoires ‘de wereld van gisteren’, het vooroorlogse Wenen. ‘Waarom leven we als de wind al meteen achter je schoenen de laatste sporen van je uitwist?’ vraagt de verteller in ‘Boekenmendel’. Ja, niets is bestand tegen de voortdendendere tijd, de immer veranderende werkelijkheid, maar de boeken van Zweig, die hopelijk telkens weer vertaald en herdrukt zullen worden, zijn in elk geval een troost, want, zoals in ‘Boekenmendel’ op de laatste pagina’s staat geschreven: ‘De herinnering verbindt altijd, en eens te meer doet dat de herinnering in liefde.’ En wat zijn boeken anders dan herinneringen, zoals de laatste woorden van het verhaal luiden, vervaardigd ‘om boven de eigen adem uit te stijgen, mensen met elkaar te verbinden en zich zo te verweren tegen de onverbiddelijke tegenstander van alle leven: vergankelijkheid en vergeten zijn.’
In zijn aantekening citeert Naaijkens Zweig, die in 1919, toen hij ging verhuizen naar Salzburg, aan zijn uitgever schreef dat hij ernaar verlangde om weer eens ‘in een eigen kamer te zitten’ met zijn boeken om zich heen, ‘want hoe inniger je met boeken leeft, des te dieper beleef je de totaliteit van het leven, want fantastisch verveelvoudigd niet alleen met het innerlijke oog, maar ook met de zielenblik van tallozen ziet en doordringt de liefhebber de wereld dankzij hun heerlijke hulp.’ Ook ik zag mijn boeken in de loop der jaren door omstandigheden op verschillende plekken belanden. Nog een paar maanden, dan heb ik ze weer om me heen en kan ik weer gebruikmaken van hun heerlijke hulp, als liefhebber de wereld doordringen. Er zijn mensen die het zonder deze hulp menen te kunnen stellen, maar, met alle respect, wat een troosteloos leven moeten zij leiden.
Johannes van der Sluis
Stefan Zweig – Boekenmendel – De onzichtbare verzameling. Twee verhalen. Vertaald uit het Duits door Ton Naaijkens. AFdH, Enschede/Doetinchem. 110 blz. € 22,50.
(Afbeelding: Wikimedia commons)