Recensie: H.T.M. van Vliet – Literatuur uit de tweede hand
O, Harry, ik kan het niet begrijpen!
Terwijl H.T.M. van Vliet onverstoord doorwerkt aan zijn Couperus-biografie, houdt hij zich ook met mevrouw Couperus bezig. Vorig jaar verzorgde hij al een uitgave van haar brieven, dit keer richt hij zijn aandacht op haar professionele werk. Want behalve dat zij haar man alle dagelijkse beslommeringen uit handen nam, was mevrouw Couperus ook vertaalster. Doordat het echtpaar Couperus meestal in een pension woonde, was ze niet veel tijd kwijt aan het huishouden. Ook gingen ze niet veel om met vrienden of kennissen. Omdat ze ook geen kinderen hadden, heeft Elisabeth Couperus naar een zinvolle bezigheid gezocht en dit in vertaalwerk gevonden. Het geld dat ze daarmee verdiende was natuurlijk ook welkom, want zoals bekend leefden de Couperussen bepaald niet zuinig.
In een periode van zo’n dertig jaar heeft Elisabeth Couperus een aardige serie boeken vertaald, waarvan de eerste ook meteen de meeste bekende zou worden: Oscar Wilde’s The picture of Dorian Gray. In latere jaren betrof haar vertaalwerk vooral toneelstukken. Hoewel ze niet een erg uitgebreide schoolopleiding had genoten, beheerste Elisabeth Couperus het Frans en Engels goed. Italiaans kende zij door haar lange verblijf in Florence en Rome waarschijnlijk ook voldoende om het te kunnen lezen en te spreken. In hoeverre dit genoeg was om vertalingen te kunnen maken onderzoekt Van Vliet in zijn fascinerende studie aan de hand van drie voorbeelden: Dorian Gray van Oscar Wilde, Vain Money van George Moore en Trooper Peter Halket of Mashonaland van Olive Schreiner.
Allereerst gaat Van Vliet in op de vertaalpraktijk zoals die eind negentiende eeuw bestond. Daarbij zullen mensen die nu gewend zijn aan uiterst consciëntieuze vertalers, die vaak minutieus onderzoek doen, de haren te berge rijzen. Destijds waren vertalers (en uitgevers) veel losser in hun opvattingen. De verhaallijn van het oorspronkelijke boek was weliswaar leidend, maar de structuur werd ‘op macro- en microniveau naar eigen goeddunken bewerkt’. Vaak leidde dit tot inkorting van de tekst. Daarbij sneuvelden ook geregeld de meer scabreuze passages, zoals Couperus zelf in Duitse vertaling overkwam.
Hoewel Elisabeth Couperus een groot bewonderaar was van de roman van Oscar Wilde, toont Van Vliet aan, dat zij ernstig met de tekst heeft geknoeid. ‘Naast de grotere stukken die […] zijn vervallen, ontbreken er ook talrijke woorden, zinnen, hele en halve alinea’s uit de originele tekst. Op vrijwel elke bladzijde zijn er wel van dit soort kleinere bekortingen te vinden.’ Het patroon dat Van Vliet daarbij opvalt is dat het vaak ‘regieaanwijzingen, beschrijvingen en stukjes van opsommingen’ betreft. Daardoor is volgens hem de sfeer van de roman grotendeels verdwenen en een ‘kale’ vertaling ontstaan. Deze vertaalpraktijk, die – zo benadrukt Van Vliet een paar maal – gebruikelijk was in die tijd, is ook terug te vinden in de andere twee romans, maar wel minder opvallend.
Voor de vertaling van George Moore kon Elisabeth kiezen uit twee versies, omdat de schrijver in een tweede druk veel veranderingen had doorgevoerd. Wat deed mevrouw Couperus? Zij maakte – overigens met toestemming van de auteur – een derde versie, waarvoor zij uit beide eerdere edities koos wat haar het beste leek. Volgens Van Vliet heeft dit niet een evenwichtig boek opgeleverd. Ook betrapt hij haar geregeld op echte taalfouten. ‘Oh, Harry, I can’t bear it!’ heeft ze vertaald als ‘O, Harry, ik kan het niet begrijpen!’
Mevrouw Couperus werd op de titelpagina van beide genoemde romans als vertaler vermeld. Dit was niet het geval bij de uitgave van Olive Schreiner, deze vertaling verscheen anoniem. Volgens Van Vliet heeft dit te maken met de inhoud van het boek, een aanklacht tegen de uitbuiting van de oorspronkelijke bevolking van Zuid-Afrika door de Engelsen. De familie van haar man en ook haar eigen familie was rijk geworden in Nederlands-Indië, waarbij ze ook weinig consideratie met de inheemse bevolking hadden getoond. Hun familie woonde nog steeds in Indië toen het boek van Schreiner verscheen. Daarom durfden de Couperussen zich waarschijnlijk niet te associëren met de antikoloniale boodschap van het boek. Naderhand verscheen er trouwens nog wel eens een vertaling van mevrouw Couperus zonder naamsvermelding, maar dit had dan te maken met het feit dat zij het niveau van het boek te laag vond. Met een auteur als Jerome J. Jerome (Schetsen in paarsch, blauw en groen) wilde zij bijvoorbeeld niet openlijk geassocieerd worden.
Hoewel Couperus wel voor haar onderhandelde met uitgevers, bemoeide hij zich volgens Van Vliet niet met de inhoudelijke kant van het vertalen. Hij leidt dit af uit het gegeven dat de literaire aspecten die Couperus zelf van wezenlijk belang vond voor zijn werk (gedetailleerde beschrijvingen, eigenzinnige zinsbouw en opvallende interpunctie) juist door zijn vrouw geschrapt werden in de boeken die zij vertaalde. Wij hoeven ons dus geen geanimeerde discussies aan de lunch voor te stellen over hoe een bepaalde zin het beste vertaald kon worden.
Doeke Sijens
H.T.M. van Vliet – Literatuur uit de tweede hand. Elisabeth Couperus als vertaalster gevolgd door enkele brieven. Prominent, Baarn. 86 blz. € 14,95.