Recensie: Howard Jacobson – Pussy
Een karikatuur van een karikatuur
Er was eens een ommuurde republiek, Urbs-Ludus, met een volledig doorgeslagen beeld- en internetcultuur (‘Boven hen, op een rij monitoren, was in drievoud te zien dat de groothertogin een selfie van zichzelf maakte terwijl ze een selfie van zichzelf maakte’). Op een mooie dag wordt ene Fracassus geboren, de beoogde erfgenaam van het hertogdom Origenes. Het ventje is ‘strijdlustig, egocentrisch en opschepperig, met weinig aandacht voor de wereld om zich een en eraan gewend zijn zin te krijgen’. Met de bedoeling om zoonlief klaar te stomen voor de macht, vertrouwen de groothertog en –hertogin zijn opvoeding toe aan professor Probrius. Saillant detail: Probrius is gespecialiseerd in ‘fono-ethiek’:
De woorden die we gebruiken en de manier waarop we ze uiten, betoogde hij, hebben invloed op de gedachten die we hebben en de handelingen die we uitvoeren.
Fracassus, met zijn pruillip en haardos die de kleur van het gouden paleis van Origenes in herinnering brengt, blijkt uit te groeien tot een onverbeterlijke, grofgebekte hork die zich uitdrukt met taalarme tweets vol spelfouten. Hij is uitgesproken misogyn (gevraagd naar een synoniem voor ‘vrouw’ antwoordt hij ‘prostituee’), dol op oppervlakkige beeldcultuur (‘Alles wat strijdlustig en twistziek was vond hij leuk, alles wat discursief en beschouwend was niet’), spot met gehandicapten en ontpopt zich tot een gehaaide, cynische zakenman die met de financiële steun van zijn vader fortuin maakt als projectontwikkelaar tot hij de verkiezingsstrijd aangaat met Sojjourner Heminway, kandidate voor de Progressieve Partij.
Klinkt dit verhaal bekend? Uiteraard, u hebt al lang door over wie deze dystopische satire echt gaat: niemand minder dan de vijfenveertigste president van de Verenigde Staten van Amerika, Donald Trump. Uit woede over diens verkiezing schreef Howard Jacobson (1942) dit boek. Niet toevallig koos hij een motto van Jonathan Swift: de Engelse literatuur heeft een lange traditie op het gebied van satire. Denk bijvoorbeeld maar aan Will Self, die Jacobson met The Book of Dave of Great Apes trouwens overklast. Ook Salman Rushdie voert een alter ego van Trump op als personage in zijn recent verschenen roman De familie Golden, en hij zal wellicht niet de laatste schrijver zijn die dat doet.
In Pussy regent het verwijzingen naar namen en begrippen uit Trumps entourage. Website Brightstar (‘een platform voor narcistisch, homofoob, conspiratief en antibastaardisch etnonationalisme’) is bijvoorbeeld vrij gemakkelijk herkenbaar als Breitbart News, de reactionaire haatsite van alt right. Dictator Spravchick kan haast niemand anders zijn dan Poetin. Ook het typische vocabulaire van His Orangeness klinkt bekend: losers, hellepoel (hell hole), mislukking (failure), you name it.
Maar er schort iets aan dit boek. Satire over Trump is immers moeilijk, of bijna onmogelijk. Hoe maak je een karikatuur van iemand die er al een is? Mocht hij niet echt bestaan, dan zou Trump een volstrekt ongeloofwaardig romanpersonage zijn. Je kunt het zo grof niet bedenken, of de echte Trump gaat nog een stapje verder. Verder wekt Jacobson de indruk dat Fracassus een volslagen idioot is, terwijl de realiteit net iets meer gecompliceerd is: het probleem is niet zozeer banale domheid, maar berekende, cynische hebzucht en leugenachtig populisme.
En vooral: Jacobson preekt voor zijn eigen parochie. De kans dat de boze, blanke man, het electoraat van the Donald, dit boek gaat lezen, is nihil, laat staan dat het hem van mening zou kunnen laten veranderen. Tenzij iemand zich probeert in te leven in het standpunt van pakweg de gefrustreerde Amerikaanse staalarbeider die voor Trump stemde omdat hij zijn baan verloor (kijk, dat zou nog eens stof voor een roman zijn), verandert er niets. Er zit te veel boosheid in dit boek en te weinig empathie.
Daan Pieters
Howard Jacobson – Pussy. Vertaald door Dennis Keesmaat. Prometheus, Amsterdam. 216 blz. € 17,99.