Recensie: Kevin Canty – De onderwereld
Onuitgesproken wanhoop
Kevin Canty is bepaald geen bestsellerschrijver. Toch heeft hij een aardig oeuvre bij elkaar geschreven, dat ook nog eens integraal in het Nederlands is vertaald door vaste vertaler Frans van der Wiel (het filmscript Rounders niet meegerekend). Canty liet met de stevige romans In het diepe en Twintig graden vorst in de jaren negentig al zien over een zowel meedogenloos als mededogend schrijverschap te beschikken: eenvoudige karakters die hun gevoelens maar zo moeizaam uiten in een vaak tot niets uitnodigend landschap. In die zin schrijft Kevin Canty steeds hetzelfde boek. Wellicht een reden om van zijn werk te houden.
De onderwereld is Canty’s vijfde roman en speelt zich ditmaal niet af in Montana, maar in Silverton, Idaho en wel in 1972. Het stadje is volledig gericht op de zilvermijn; nagenoeg iedereen dankt er zijn min of meer welvarende bestaan aan. Het is de reden om je leven lang daar te blijven hangen. Wie vertrekt heeft het te hoog in zijn bol. Dat geldt voor David die studeert in Missoula, Montana, maar in de vakanties terugkeert naar zijn familie. David is verweesd; weet niet waar hij bij hoort. De oude Lyle echter, heeft zijn kapitaal – met 280.000 dollar op de bank – in de mijn verdiend, maar het lukt hem niet te stoppen met werken: de mijn blijft aan hem trekken. Ann is getrouwd met mijnwerker Malloy en kan maar niet zwanger worden. Stiekem gaat ze regelmatig naar een zwangerschapskliniek in Spokane, Washington. Canty volgt deze drie op de voet. Maar dan breekt er brand uit in de mijn. Er zitten onder de grond een kleine tweehonderd mannen vast, waaronder Lyle, Malloy en Davids broer Ray.
Op zich is het een premisse dat de bewoners van het mijnstadje in shock zijn, maar Canty richt zich vooral op zijn personages; op David, Lyle en Ann. Wat zij door de ramp meemaken is ronduit afschuwelijk – Canty volgt de nog levende Lyle daar beneden in het claustrofobische donker – maar Canty’s pen is zo lichtvoetig en naturel, en de woorden zijn met zo’n liefhebbende afstand neergeschreven, dat de daadwerkelijke gevoelens van de personages tussen de regels door moeten worden gelezen. Dit is Kevin Canty’s kracht: het neerzetten van wanhopige, radeloze mensen, wier hoop – in de verbeelding van de lezer – nog net niet helemaal is weggeblazen.
De onderwereld is een echte Canty, maar wat mij wel verwondert is dat de schrijver door kleine verwijzingen een verteller introduceert die identiteitsloos blijft. Wat ik bedoel is dit:
Het is 1972: de snelweg over de bergpas naar Silverton is nog niet klaar.
En:
Maar het is 1972: de enige telefoon hangt aan de keukenmuur, bij Melody’s tafel.
Deze verteller onthult zich echter niet. En het mag dan 1972 zijn, maar als Canty schrijft dat David op de autoradio luistert naar ‘gouwe ouwen: Seals and Crofts, ‘Bad, Bad Leroy Brown’’ is dit een regelrechte anomalie. Seals and Crofts hadden hun eerste (Amerikaanse) hit in de zomer van 1972 en ‘Bad, Bad Leroy Brown’ van Jim Groce kwam voor het eerst uit in 1973. Maar het is misschien wel Kevin Canty ten voeten uit: een verteller die niet uitlegt.
Wiebren Rijkeboer
Kevin Canty – De onderwereld. Vertaald door Frans van der Wiel. De Harmonie, Amsterdam. 260 blz. € 19,90.