Recensie: Olivier Bourdeaut – Wachten op Bojangles
Feestend het noodlot tegemoet
De Franse literaire kritiek houdt niet alleen van een schandaalromannetje op tijd en stond, maar pakt ook graag regelmatig uit met een literair wonderkind. Als we de jubelende kritiek mogen geloven, hebben ze er weer een gevonden: Olivier Bourdeaut (1981) heet hij, een jongeman die na een problematische schooltijd en twaalf stielen en dertien ongelukken bij zijn ouders introk om zijn debuutroman Wachten op Bojangles te schrijven.
‘Mijn vader zei dat hij voor ik werd geboren voor zijn werk met een harpoen op vliegen joeg.’ Na zo’n openingszin weet je dat je geen doordeweeks boek voorgeschoteld krijgt. De ik-figuur is een jongetje dat met zijn prettig gestoorde ouders en een kraanvogel (‘mejuffrouw Supertopinada’) in een enorm Parijs appartement woont waar voortdurend gekke feestjes plaatsvinden en vader en moeder graag dansen op Mr. Bojangles, een nummer van Nina Simone.
De absurde vrolijkheid die dit boek kenmerkt, kan aanvankelijk wel charmeren en doet denken aan de absurde, melancholische sfeer van de films van Jean-Pierre Jeunet (die kent u van Le fabuleux destin d’Amélie Poulain). De grappen volgen elkaar in hoog tempo op en zijn soms best geslaagd, maar om nou te zeggen dat je gaat ‘huilen van het lachen’, zoals her en der werd beweerd, is behoorlijk overdreven. Meer dan een flauwe glimlach kan er echt niet af voor deze: ‘Overdag werkte hij in het Palais du Luxembourg, dat toch echt in Parijs lag – hoe dat zat, begreep ik nooit precies.’
Bourdeaut gebruikt vaak vergezochte beeldspraak en overladen vergelijkingen om zijn sprookjesachtige universum vorm te geven (‘oren in de vorm van een garnaalstaart’, ‘Hij praatte hard en krakend als een oude radio’) en weet daar niet altijd goed maat mee te houden. Hier en daar had het gerust iets meer ingetogen gemogen.
Gaandeweg komt er een keerpunt in dit boek. De berg ongeopende post die als trampoline dient, blijkt de voorbode te zijn van een heleboel narigheid. Het gezin krijgt geldproblemen en de prettig gestoorde ouders blijken een geesteszieke vrouw en een onverbeterlijke fantast te zijn die de werkelijkheid tevergeefs op afstand proberen te houden:
Ik zag best dat ze ze niet allemaal op een rijtje had, dat er achter haar uitzinnige groene ogen geheime barstjes zaten, dat achter haar kinderlijke bolle wangen het verleden van een gekwetste tiener schuilging, dat deze mooie jonge vrouw, ogenschijnlijk zo grappig en stralend, in een vorig leven waarschijnlijk alle kanten op geslingerd was.
In een vlaag van zinsverbijstering steekt mama het appartement in de fik, waarna opname in een psychiatrische kliniek onvermijdelijk wordt. Gelukkig heeft haar man een gesjeesd ontsnappingsplan bedacht dat ook een uitweg biedt voor de schoolproblemen van zoonlief en gaan ze in hun Spaans kasteeltje wonen. Maar ook daar kan het feest niet eeuwig blijven duren en stevent het gezin onvermijdelijk op zijn noodlot af.
Dat Bourdeaut in Frankrijk op handen wordt gedragen, staat buiten kijf: hij won al meerdere literaire prijzen voor Wachten op Bojangles en haalde zelfs de shortlist van de Goncourt voor het beste debuut, ondanks een aantal slappe zinnen (‘Het verhaal van een gezin dat net als andere gezinnen zo zijn problemen, geluk en verdriet had gekend, maar waarin iedereen ondanks alles heel veel van elkaar hield’) en de half geslaagde absurde humor waar veel betere Angelsaksische voorbeelden van bestaan (Monty Python!) die je wél hardop aan het lachen krijgen. Maar oordeel vooral zelf.
Daan Pieters
Olivier Bourdeaut – Wachten op Bojangles. Uit het Frans vertaald door Eva Wissenburg. Wereldbibliotheek, Amsterdam. 144 blz. € 17,99.