Notities voor mijn neefje II

At the root of the American Negro problem is the necessity of the American white man to find a way of living with the Negro in order to be able to live with himself.
James Baldwin – Notes of a Native Son

Proloog

Dit essay gaat niet over Zwarte Piet en tegelijkertijd heeft het alles met Zwarte Piet te maken; dit essay gaat namelijk over racisme. Ik ben half oktober 2017 met dit stuk begonnen, er kwam van alles tussen: depri-dagen, mijn luiheid, andere boeken en andere stukken die geschreven moesten worden. Ondertussen is het eind november en is veel van wat ik in dit stuk aanhaal, hoewel het is gebaseerd op voornamelijk Amerikaanse auteurs, van toepassing op de kwestie Zwarte Piet.

Afgelopen weekend heb ik een uur lang op de Facebookpagina van Sylvana Simons de reacties gelezen die mensen onder haar posts plaatsen. Ik raad het iedereen zowel aan als af; enerzijds omdat het inzicht geeft in het racisme van de mensen die pro Zwarte Piet zijn, anderzijds omdat dit inzicht je niet onberoerd laat. De haat, de achterlijkheid – het is werkelijk stuitend. Ik wist het en toch liet ik me verrassen.

De gemene deler van de commentaren is dat Simons zich moet aanpassen aan ‘onze cultuur’. Of zoals iemand schreef: ‘aanpassen of oprotten.’ Er was ook iemand die opperde dat Simons misschien het beste naar Zimbabwe kon gaan om daar te gaan werken als politica nu Mugabe daar weg is. Wat the fuck moet een Nederlandse politica in de Zimbabwanse politiek? Onder een door Simons in foutloos Nederlands opgestelde post schreef iemand dat Simons ABN moest leren. Een ander vindt het ‘te belachelijk voor woorden dat je zwarte piet racisme vind[t] dit is al honderden jaren zo! Nu komt mevrouwtje Simons die nooit iets klaar maakt (ook met de laatste verkiezingen niet haha)’. Als Zwarte Piet al honderden jaren bestaat, dan klopt het: dan is Zwarte Piet al honderden jaren racisme. Dat bedoelt ie niet, maar dat zegt ie wel. De lul.

Sylvana Simons is geen Nederlandse volgens deze mensen vanwege haar huidskleur. Dat ze in 1971 in Suriname werd geboren, dat tot 1975 deel uitmaakte van het Koninkrijk der Nederlanden doet voor de racist niet ter zake. Vanwege haar huidskleur is ze een vreemdelinge en dus moet ze zich aanpassen. Ze bombarderen haar tot een ander, dat in hun verknipte ideeën het tegenovergestelde is van het zelf; zo plaatsen ze haar buiten ‘onze cultuur’ en ‘onze traditie’. Door iemand uit te sluiten, kunnen ze iets anders claimen: een cultuur, een traditie. En claimen geeft de illusie van betekenis. Als het al een argument is, dan is het niets anders dan: het is nu eenmaal zo, zo zijn we, dit ligt in onze aard. Maar ze kennen niet het gevaar van deze redenering.

In zijn boek Donau vertelt Claudio Magris de volgende anekdote. Tijdens de les pakt Sandrin, een klasgenoot van Magris, iemands vulpen en breekt deze doormidden. Als de leraar vraagt naar de reden van Sandrins daad, antwoordt deze: ‘Ik was zenuwachtig… en als ik zenuwachtig ben, kan ik me niet inhouden… zo ben ik nu eenmaal, zo is mijn aard.’ De leraar Trani herhaalt zijn woorden en zegt dat hij het begrijpt. Een kwartier later verklaart Trani dat hij het zo benauwd heeft en zo zenuwachtig is en begint niet veel later de spullen op Sandrins bureau kapot te maken. Wanneer zijn gespeelde woede is afgezwakt, zegt Trani tegen Sandrin: ‘Sorry, beste jongen, ik had even de zenuwen, zo ben ik nu eenmaal, zo is mijn aard’. Zo zijn we nu eenmaal, dit is nu eenmaal onze cultuur, onze traditie is volgens Magris een hachelijk argument:

Wie zijn boekje te buiten gaat en daarbij een beroep doet op het noodlot van het leven of het eigen karakter, zal een uur of een jaar later zelf worden getroffen op grond van dezelfde onuitsprekelijke redenering. Hetzelfde gebeurt met volken, met hun deugden, hun val en hun bloei.

Als luiaard en lafaard durf ik niet wat tegenstanders van Zwarte Piet doen, ik blijf veilig thuis met al die boeken en al mijn meningen, met een sigaretje in de mondhoek deze opinies verwoorden en boeken bespreken. Ik heb foto’s gezien van de mannen die de snelweg blokkeerden, dit essay is niet voor hen, ik heb niet de illusie dat ik met dit essay een racist tot inkeer kan brengen. Het is eerder een stuk voor gelijkgestemden, niet zodat we kunnen juichen om ons eigen gelijk, maar veeleer omdat het een poging is inzicht te geven in waarom we denken wat denken; waarom we racisme en discriminatie afwijzen.

1

Thierry Baudet zit in een vliegtuig, waarschijnlijk trappelt hij van ongeduld, want hij is bijna thuis. Vanuit de lucht kan hij z’n geliefde land al zien. Wat een opluchting. ‘Thuiskomen. Waar de mensen je taal spreken en waar je de gezichten kunt lezen. Waar je de weg weet in de stad. Komend vanuit het vreemde word je je bewust van het eigene’ schreef Baudet in zijn column ‘Oikofobie’. Wat een verademing, dat heerlijke gevoel van ‘geborgenheid van ons thuis’. Nergens ruikt de lavendel zo lekker als in je eigen huis.

Oikofobie is een term die in Nederland populair is geworden door Thierry Baudet en betekent: ‘afkeer van het eigene.’ Deze afkeer heeft volgens Baudet haar wortels in het modernisme, multiculturalisme en het Europese project. Het eindresultaat is apocalyptisch: ‘Een wereld zonder thuis.’ Volgens Baudet is oikofobie het tegenovergestelde van xenofobie (afkeer of haat voor het vreemde).

In de blinde liefde voor het eigene, hetgeen heilig wordt, speelt de ander enkel een negatieve rol. Een dialectiek van het vreemde en het eigene, met het multiculturalisme als synthese, is niet mogelijk volgens Baudet, want het multiculturalisme tast het eigene aan, zelfs zo dat we er een afkeer van krijgen. De verhouding tussen het zelf (het eigene) en de ander (het vreemde) is dus niet dialectisch, maar competitief; het is een strijd. En dus zei Baudet: ‘Ik wil dat Europa dominant blank en cultureel blijft zoals het is.’ Een wat omslachtige manier om te zeggen: White Power! Het lijkt me lastig om te ontkennen dat het streven om Europa (dominant) blank te houden een afkeer is voor het niet-blanke, voor de vreemdeling met een andere huidskleur.

Zo worden afkeer en haat voor de ander en het vreemde liefde voor het eigene. Volgens Julia Kristeva is ‘de vreemdeling de belichaming van de haat en van de ander’. In haar boek De vreemdeling in onszelf betoogt Kristeva (de titel zegt het al) dat de vreemdeling in ons huist. ‘Als wij hem in onszelf erkennen, hoeven we hem niet meer te verafschuwen in de ander.’

In de behandeling van een aantal denkers uit de Renaissance citeert Kristeva onder meer Michel de Montaigne: ‘Wij zijn (…) dubbel in onszelf’ en ‘De ik die ik nu ben en die ik straks ben, zijn heel verschillend.’ Het ik is dus geen mooi afgerond en coherent geheel. Identiteit is altijd in beweging en altijd een dialectiek tussen het zelf en de ander. Dus als Kristeva schrijft in haar behandeling van Freud dat het ‘anders-zijn’ een integrerend onderdeel is van het ‘eigene’, is dat een psychoanalytische parafrase van Montaigne: wij zijn dubbel in onszelf. In Shakespeare’s Hamlet zegt Polonius: ‘This above all: to thine own self be true’. Katerine Mansfield repliceerde in haar dagboek op deze raad: ‘True to oneself! Which self?’ Ja, welk zelf? Die ik ben nu ben, of die ik was, of die ik straks ben? Ze zijn namelijk heel verschillend. En kunnen we het zelf wel geheel kennen en dus te goeder trouw zijn? ‘Verontrustend genoeg zit de vreemdheid in onszelf: wij zijn onze eigen vreemdelingen – wij zijn gespleten,’ schrijft Kristeva. Het vreemde in onszelf is verontrustend omdat we het niet kennen en we worden bang door deze epistemologische lacune. Dus verloochenen we dat wat we niet kennen (het vreemde en de ander) om het zelf te verheerlijken, angstig op zoek naar houvast.

In haar recent verschenen boek The Origin of Others schrijft Toni Morrison: ‘Why should we want to know a stranger when it is easier to estrange another? Why should we want to close the distance when we can close the gate?’ Het is makkelijker om een ander te bedenken; James Baldwin zei al dat de blanke Amerikaan de ander (Afro-Amerikaan) creëerde omdat de blanke deze antipode nodig had voor zijn gevoel van geborgenheid én superioriteit. Het is volgens Morrison ‘the illusion of power through the process of inventing an Other.’

2

Niemand wordt als racist geboren, schrijft Toni Morrison. In haar autobiografie Negroland schrijft Margo Jefferson dat ze eens aan haar moeder vroeg of er ook blanke families in de straat woonde waar Jefferson opgroeide. Ja, antwoordt haar moeder, die waren er. Ze woonden zelfs even naast een blanke familie, vertelt haar moeder: ‘They had two children. About your age. And they encouraged them to have as little as possible to do with you girls.’

Morrison illustreert haar stelling met een interpretatie van ‘The Artificial Nigger’. In dit sterke verhaal van Flannery O’Connor uit de bundel A Good Man is Hard to Find neemt Mr. Head zijn kleinzoon Nelson mee naar de stad. In de rurale gemeente waar ze wonen is volgens Mr. Head sinds twaalf jaar geen Afro-Amerikaan meer geweest sinds ze de laatste hebben weggejaagd. Mr. Head zegt tegen Nelson dat hij de stad misschien wel niet leuk vindt: ‘It’ll be full of niggers.’ Nelson beweert dat hij heus wel eens een Afro-Amerikaan heeft gezien, maar dit is volgens Mr. Head niet waar. In de trein naar de stad vraagt Mr. Head aan Nelson: ‘What was that?’ Een man, antwoordt Nelson. Wat voor een soort man? vraagt zijn grootvader. Een dikke, zegt Nelson. Weet je niet wat voor soort man? Een oude, antwoordt Nelson. Allemaal fout. ‘That was a nigger,’ zegt Mr. Head.

Maar wat is een racist eigenlijk? vroeg Thierry Baudet zich af in een interview. ‘Racist is het allerergste wat je kan zijn. Niemand weet overigens wat het woord precies betekent. Het is een woord zonder betekenis, een denominatie zonder connotatie.’ En dan vindt Baudet het gek dat ze hem, de zelfverklaarde intellectueelste intellectueel van het land, geen bijzonder hoogleraar in de politieke filosofie maken. Als je niet weet wat een racist is, mag je op geen enkele school lesgeven. Daarnaast durf ik te beweren, en dat is niet eens dapper, dat ‘racist’ een woord is met connotatie; de karakterisering bij uitstek waarbij de connotatie een rol speelt, want deze is altijd negatief (behalve voor de Neo-Nazi’s die trots zijn op hun racisme, zoals die gek uit de Vice docu over Charlotteville). En zegt ie het niet immers zelf, is het niet ‘het allerergste wat je kan zijn’?

In zijn nieuwe boek We Were Eight Years in Power schrijft Ta-Nehisi Coates: ‘Racism is not merely a simplistic hatred. It is, more often, broad sympathy toward some and broader skepticism toward others.’ Volgens het woordenboek is een racist ‘iemand die op grond van ras discrimineert.’ En de connotatie – deze is van mezelf – is: enorme domme eikel. Wat is een racist? Deze vraag is niet heel erg ingewikkeld en soms is het antwoord, aan de hand van voorbeelden, ook makkelijk te geven. De vice-president Alexander Stephens van de Confederacy, de Amerikaanse zuidelijke staten die vochten voor het behoud van slavernij, zei in een toespraak op 21 maart 1861: ‘Our new Government is founded upon exactly the opposite ideas; its foundations are laid, its cornerstone rests, upon the great truth that the negro is not equal to the white man; that slavery, subordination to the superior race, is his natural and normal condition.’ De Confederacy verloor de burgeroorlog en de slavernij werd afgeschaft, maar daarvoor in de plaats kwamen de Jim Crow-wetten die zorgden voor segregatie; scholen die alleen toegankelijk waren voor blanken, café’s waar alleen blanken werden geserveerd of zwembaden waar alleen blanken mochten zwemmen.

Baudet zou vast zeggen dat hij niet te vergelijken is met Stephens, want hij is geen voorstander van slavernij, maar met zijn wens dat Europa dominant blank blijft, is hij gevaarlijk nauw verwant met de bekende Gouveneur George Wallace van Alabama. Een man die, true story, voor een universiteit ging staan om Afro-Amerikaanse studenten tegen te houden die daar lessen wilden volgen, een voorstander van segregatie die in 1963 de beruchte woorden uitsprak: ‘In the name of the greatest people that have ever trod this earth, I draw the line in the dust and toss the gauntlet before the feet of tyranny, and I say segregation now, segregation tomorrow, segregation forever.’

In We Were Eight Years in Power schrijft Coates dat de belangrijkste woorden uit Wallace’ toespraak niet de ‘famous battle cry’ is, maar het begin van het bovenstaande citaat: Wallace sprak niet in dienst van blanke zuiderlingen, nee, hij sprak in de naam van de ‘greatest people that have ever trod this earth’. Die heiligverklaring van Amerika, haar waarden, haar moraal en haar (blanke) burgers is één van de belangrijkste oorzaken van racisme in de Verenigde Staten – het is ook de kern van Coates’ boek Between the World and Me.

Uitsluiting genereert betekenis, schrijft Coates. De definitie van het zelf, komt mede tot stand door uitsluiting van de ander. ‘White supremacy,’ schrijft Coates, ‘is a crime and a lie, but it’s also a machine that generates meaning. This existential gift, as much as anything, is the source of its enormous, centuries-spanning power.’ Een vorm van uitsluiting is de competitie van culturen: bijvoorbeeld de strijdlustige stelling van sommige rechts-conservatieven die beweren dat de Westerse cultuur superieur is. Door de ene cultuur als minderwaardig af te schilderen ontstaat betekenis. Deze vorm van betekenis, die tot stand is gekomen door competitie en niet door dialectiek, verschaft macht – wat het einddoel lijkt: namelijk de macht om uit te sluiten.

Het zijn dit soort redeneringen waardoor termen als ‘oikofobie’ en ‘occidentofobie’ ontstaan. De laatste term komt van Paul Cliteur. Het betekent: ‘haat jegens de westerse cultuur’. Het is een van de grootste problemen van onze tijd, volgens Cliteur. Hij beweert namelijk dat de westerse cultuur niet alleen wordt aangevallen door terroristen en hun gedachtegoed, maar ook door onszelf: ‘Wij, nuttige idioten die we zijn, wij zijn gaan denken dat die eigen cultuur ‘relatief is, immers alle culturen zijn gelijk […]. We zijn gaan denken dat we niet meer van ‘wij’ mogen spreken, immers dat is ‘wij/zij-denken’.’ Ondanks de beroerde formulering is de boodschap duidelijk, want het fanatisme overschaduwt de redelijkheid terwijl het juist de rede is waar Cliteur, deze zogenaamde verlichtingsdenker, zo prat op gaat. Cliteur is de personificatie van de fanatiekeling die Emil Cioran beschreef in het recent vertaalde Een verval van de filosofie. In het openingsessay ‘Genealogie van het fanatisme’schreef Cioran:

Idolaat van nature, verklaren we de voorwerpen van onze dromen en ons eigenbelang absoluut. De geschiedenis is een optocht van valse Absoluutheden, een opeenvolging van tempels opgericht omwille van voorwendsels, een vernedering van de geest tegenover het Onwaarschijnlijke.

We moeten volgens Cliteur niet steeds de donkere kanten van westerse geschiedenis belichten, ‘nadruk op slavernijverleden, kolonialisme, twee wereldoorlogen et cetera’, want dit is voer voor de occidentofoob. Maar ontstaat zo niet een geschiedenis als ‘optocht van valse Absoluutheden’? Zo’n geschiedenis en wijze van geschiedschrijving is een droom die dient voor eigenbelang: de superioriteit van de blanke westerse mens. Gebrek aan twijfel is een gevaar, aldus Cioran: ‘Geen twijfelende geest, aangetast door hamletisme, is ooit verdorven geweest.’ Maar Cliteur, in lijn met het fanatisme, pleit niet voor twijfel maar voor arrogantie (no joke), dé vorm waarin denkbeelden veranderen in absolute kennis.

Racisme is niet het grote probleem, volgens Cliteur, maar ‘racificatie’: ‘Het grootste probleem van onze tijd is niet racisme, maar de ‘racificatie’ (…) het tot rassenkwestie maken wat daar in feite niets mee te maken heeft.’ Hij zegt het niet met zoveel worden, maar ik proef het: het is de omkering van dader-slachtoffer, een indirect verwijt dat het slachtoffer de dader beschuldigt dat hij dader is.

3

Aan het einde van de uitstekende documentaire 13th van regisseur Ava DuVernay over de enorme aantallen Afro-Amerikanen in gevangenissen van de Verenigde Staten, rapt Common in het nummer ‘Letter to the Free’:

We staring in the face of hate again
The same hate they say will make America great again
No consolation prize for the dehumanized
For America to rise it’s a matter of black lives

De ondertitel van Ta-Nehisi Coates’ boek We were Eight Years in Power is: An American Tragedy. In acht essays, afgewisseld met persoonlijke notities, bouwt Coates langzaam en gedegen zijn betoog op met als uiteindelijke conclusie: racisme bracht Donald Trump naar het Witte Huis. Of in de woorden van Eminem in zijn freestyle rap over Trump:

Racism’s the only thing he’s fantastic for
‘Cause that’s how he gets his fucking rocks off and he’s orange

Vele blanke intellectuelen zochten de oorzaak bij de woede van de blanke arbeidersklasse, aldus Coates. Een groep die zich bedreigd voelt door globalisatie en kapitalisme. De tragedie van het presidentschap van Barack Obama, de eerste Afro-Amerikaanse president van VS, is dat het de weg vrijmaakte voor Donald Trump, de man die de racistische mythe in de wereld bracht dat Obama niet in Amerika is geboren. Dus is de ‘horrifying and simple reality: A significant swath of this country did not like the fact that their president was black, and that swath was not composed of those most damaged by an unquestioned faith in the markets.’
Tien dagen nadat Trump was verkozen tot president, publiceerde hoogleraar Mark Lilla het essay ‘The End of Identity Liberalism’ in The New York Times. Vakkundig maakt Coates gehakt van dit oppervlakkig en inaccurate essay, met als uitsmijter: ‘All politics are identity politics – except the politics of white people, the politics of the blood heirloom.’ In zijn essay schrijft Lilla, die toch wel een erg naïef idee heeft van zijn lands vrijheden: ‘Identity politics, by contrast, is largely expressive, not persuasive. Which is why it never wins elections – but can only lose them.’ En dat is bullshit volgens Coates: Bill Clinton was een meester van de identiteitspolitiek en Obama werd president vanwege identiteitspolitiek – nooit stemden zo veel Afro-Amerikanen, stemmen die Obama de winst opleverde. En Trump, ook hij won door identiteitspolitiek, zijn campagne werd overgoten met misogynie, islamofobie en xenofobie.

Zijn de Trumpstemmers dan allemaal racisten? Nee, het zijn niet allemaal racisten, betoogt Coates. Maar hij is wel terecht gefrustreerd vanwege blanke apologeten als Bernie Sanders en New York Times-columnist Nicholas Kristof die denken dat de Trumpstemmer geen racist is. ‘Every Trump voter,’ schrijft Coates, ‘is most certainly not a white supremacist, just as every white person in the Jim Crow South was not a white supremacist. But every Trump voter felt it acceptable to hand the fate of the country over to one.’

De raciale ongelijkheid in het hedendaagse Amerika is het gevolg van het racistische verleden én van het veronachtzamen van de geschiedenis. Coates toont dit aan in essays die veel weg hebben van sociologische en historische onderzoeken. Onderzoeken, cijfers, vele geciteerde auteurs: het is allemaal uitstekend onderzocht en verantwoord en daardoor klinkt Coates’ harde conclusie in zijn epiloog, dat racisme Trump de winst opleverde, zeer aannemelijk en als een ongemakkelijke waarheid.

4

In De vreemdeling in onszelf schreef Kristeva: ‘Leven met de ander, met de vreemdeling, confronteert ons met de mogelijkheid om al dan niet een ander te zijn.’ Het gaat hier niet om acceptatie, maar om verbeelding. Het gaat er niet om de ander te accepteren – al lijkt acceptatie me een voorwaarde – , ‘maar om ons in zijn plaats te denken, het geen erop neerkomt dat wij onszelf denken en doen alsof wij een ander zijn.’ En zo komen we bij een belangrijke functie van de literatuur, want literatuur zorgt ervoor dat wij onszelf denken een ander te zijn. ‘Narrative fiction,’ schrijft Morrison, ‘provides a controlled wilderness, an opportunity to be and become the Other. The stranger.’ De wijze waarop de chaos wordt geordend en getransformeerd tot een gecontroleerde wildernis, is de vorm en de narratie – de manier van vertellen – is essentieel voor de betekenis. Voor Friedrich Nietzsche waren kennis en verbeelding bondgenoten, aldus Roberto Calasso in De literatuur en de goden. Kunst was volgens Nietzsche dus het belangrijkste voor het doorgeven van kennis. ‘En hoewel alle vormen van kennis vormen van de verbeelding zijn, is kunst de meest directe en indringende,’ schrijft Calasso, die dit idee verder uitwerkt en gebruikt om te komen tot een definitie van wat hij ‘absolute literatuur’ noemt. De definitie van literatuur die deel uitmaakt van dit begrip, kan mooi worden geïsoleerd omdat het zo’n uitstekend idee geeft van wat literatuur is: ‘Literatuur omdat er sprake is van een vorm van weten die onomwonden pretendeert alleen te kunnen worden benaderd via een literaire compositie’.

Verbeelding en kennis zijn bondgenoten. Dit betekent natuurlijk niet dat er geen feiten meer zijn, of dat er zoiets bestaat als ‘alternatieve feiten’ of de bullshit van Baudet dat zijn meningen feiten zijn. In de roman The Golden House van Salman Rushdie vindt er een ironische dialoog plaats tussen verteller René en zijn vriendin. De laatste zegt:

‘Reality TV is fake but it’s not elite so you buy it. The news: that’s elite.’
‘I don’t want to be elite. Am I elite?’
‘You need to work on it. You need to become post-factual.’
‘Is that the same as fictional?’
‘Fiction’s elite. Nobody believes it. Post-factual is mass market, information age, troll generated. It’s what people want.’
‘I blame truthiness. I blame Stephen Colbert.’

Is dat het niet? Dat de meningen van Baudet geen feiten zijn, maar veeleer een wens; een mening waarvan hij wil dat het waar is. En is dat niet eigenlijk het probleem met Thierry Baudet, Paul Cliteur en Sid Lukkassen, dat de waarheid die ze verkondigen een wilsbesluit is? In Microcosmi schreef Claudio Magris: ‘Als identiteit voortkomt uit een wilsbesluit, is ze haar eigen ontkenning, want dan is het het gebaar van iemand die iets wil zijn wat hij kennelijk niet is en dus anders dan zichzelf wil zijn, zich van zijn natuur vervreemden, zichzelf tot halfbloed maken.’

Literatuur kan wel degelijk een rechtvaardigheidsvraagstuk zijn. Zeker omdat literatuur verhalend ‘vraagt’. Er zijn legio voorbeelden, romans en essays die de ander tonen, mensen die we anders niet zouden zien en kennen, zodat we minder wreed worden. In zijn novelle Veronderstellingen aangaande een sabel schreef Claudio Magris:

Iemand is altijd wreed, ook als hij in zijn hart goed is, wanneer hij niet in de verte kan kijken en in meervoud kan denken, wanneer hij moet kunnen zien en aanraken, net als de apostel Thomas, om te weten dat een schepsel bestaat en er niet echt in slaagt zich voor te stellen dat er ook andere schepsels van vlees en bloed zijn, die wij nooit zullen zien, maar die even werkelijk zijn als wij en als degenen wie wij de hand reiken.

Het is altijd de vraag of het lukt, maar literatuur heeft de mogelijkheid om ons minder wreed te maken. Literatuur kan angstaanjagend zijn omdat het je doet twijfelen, omdat het je vastgeroeste oppervlakkige denkbeelden en meningen onderuit haalt waardoor je head first met je kop op de tegels knalt. Twijfelen is pijnlijk, maar onthoud wat Cioran zei: Geen twijfelende geest is ooit verdorven geweest.

Koen Schouwenburg

Bibliografie

Roberto Calasso – De literatuur en de goden. Vertaald door Els van der Pluijm. Wereldbibliotheek, Amsterdam.
Emil Cioran – Een kleine filosofie van het verval. Vertaald door Pieter Appels.Historische Uitgeverij, Groningen. 279 blz. €22,50.
Ta-Nehisi Coates – We Were Eight Years in Power. An American Tragedy. One World.New York 367 blz. €23,99.
Margo Jefferson – Negroland. New York: Pantheon, 2015. De Nederlandse vertaling van Pauline Slot verscheen onlangs bij De Arbeiderspers.
Julia Kristeva – De vreemdeling in onszelf. Vertaald door Irene Beckers. Contact, Amsterdam, 1991.
Claudio Magris – Donau. Een ontdekkingsreis door de beschaving van Midden-Europa en de crisis van onze tijd. Vertaald door Anton Haakman. Bert Bakker, Amsterdam, 1988.
Claudio Magris – Veronderstellingen aangaande een sabel. Vertaald door Anton Haakman. Bert Bakker, Amsterdam, 1993.
Claudio Magris – Microcosmi. Vertaald door Anton Haakman. Bert Bakker,Amsterdam, 1998.
Toni Morrison – The Origin of Others. Harvard University Press, Cambridge. 111 blz. €18,99.
Flannery O’Connor – A Good Man is Hard to Find. Harcourt Brace & Company,New York, 1976.
Salman Rushdie – The Golden House. Jonathan Cape, London. 370blz. €20,99.