Recensie: Jane Gardam – Een trouwe vrouw
Zie de mens
Is het al bijna januari? Dan verschijnt –hoera!- in vertaling eindelijk het laatste deel van Jane Gardams meesterlijke trilogie over het Britse echtpaar Feathers. Het eerste deel, Een onberispelijke man, verscheen in Nederland in maart 2017, onlangs gevolgd door Een trouwe vrouw. In theorie zijn de boeken ook los van elkaar te lezen, maar dat zou wel afdoen aan de sensatie dit huwelijk (en de ondergang van het British Empire) van alle kanten te beleven. Situaties worden gespiegeld en kantelen, al naar gelang het perspectief. Veelomvattend en geraffineerd zijn deze boeken, waarin met speels gemak wordt gewisseld in tijd, sfeer en plaats. Beurtelings vindt de handeling plaats in Azië (Singapore, Hongkong), Europa (mistig Engeland, voor, tijdens en na de oorlog), op zee, in de lucht en op land.
Gek genoeg lagen de oorspronkelijke boeken van de in Engeland zeer bekende (en bejaarde) Jane Gardam, die verhalen, kinderboeken, novellen en nog veel meer romans schreef, al jaren op de plank, tot ze nu ineens een hit zijn in zowel Duitsland als Nederland. In Een onberispelijke man lees je hoe een vrij en vrolijk jongetje wordt geknecht en gemangeld tot hij een beheerste, door en door Britse, stijve gentleman is. Een stormachtige hoeveelheid levens heeft die man daarvoor dan al doorlopen, gevuld met van allerlei schrijnends.
De titel Een trouwe vrouw heeft net als Een onberispelijke man een ironische lading, maar toch iets minder. Betty, voluit Elizabeth Macintosh, weet aan het begin van het huwelijk dat het passieloos zal zijn, en kiest er willens en wetens voor. Ze blijft haar leven lang bij haar vormelijke echtgenoot, totdat ze dood neerstort in een perk bloembollen. Maar één misstap begaat ze, heel in het begin, genoeg voor een leven lang schuld. Gardam is er de auteur niet naar zoiets erg te benadrukken en uit te leggen, maar het schemert door de hele verdere geschiedenis heen.
Een trouwe vrouw vertelt dus het levensverhaal van Betty, waar Een onberispelijke man over haar man Eddie ging. Deel drie van de trilogie biedt nog een extra blik op alles wat er voorvalt: dit boek gaat over Eddies collega, tegenpool en latere buurman Teddy Veneering, nu net degene met wie Betty één keer de teugels laat vieren en met wie ze haar leven lang een bijzondere band houdt.
Over Betty’s jeugd en de tijd voor ze trouwt, vernemen we weinig. Dat is jammer, want wie deel 1 kent met zijn uitbundige geuren-en-kleuren beschrijving van de kindertijd van Eddie Feathers, hoopt op een even innige indringende beschrijving van de hare. Gardam laat dat echter achterwege in deel twee, ze stipt het alleen aan. Kortweg vertelt ze –wel altijd in minstens een zeer beeldende scène- dat de Schotse Betty, geboren in Tianjin, ‘altijd [-] vergat dat ze niet Chinees was’. Dat ze de beste van de klas was. Dat ze danseres is geweest. En in de oorlog in een interneringskamp belandde in Sjanghai, waar ze beide ouders verloor. Betty is minstens zo veelzijdig als haar echtgenoot. Gelukkig laat Gardam zoveel doorschemeren dat het blijven raden naar wie Betty precies is, naar wat haar heeft gevormd, hoewel soms ergerlijk, toch ook een groot deel van het leesplezier van dit boek uitmaakt.
Aan het begin is Betty een bakvis die rond 1960 te Singapore onverhoopt post krijgt:
‘Ja, ik wil,’ zei het meisje in het armoedige hotel in het achterafstraatje, waar de straatmuziek wedijverde met de herrie van de mahjongspelers op alle stenen balkonnetjes. De ventilator aan het plafond was gammel en bespikkeld met vliegen. Op de bedden lagen felrode satijnen spreien uit de jaren twintig, waarop lelijke gele bloemen in steelsteek waren geborduurd. Ze moesten de oorlog hebben overleefd. Oude houten luiken klapperden. Er hing een geur van rottende lelies, die beneden op een hoop in de tuin lagen. (-) Wat een prachtig handschrift. Wel jammer dat hij het briefpapier van zijn advocatenkantoor had gebruikt. (-) Eddie Feathers? Tjeempie! Hij klinkt wel een beetje ouderwets vormelijk. (Zou je een huwelijk met mij willen overwegen, Elizatbeth?) Niet bepaald een Romeo. (-) Maar natuurlijk ga ik met hem trouwen. Ik zou niet weten waarom niet.
Dit is meteen meesterlijk geschreven. Juist doordat Gardam de mijmeringen over het huwelijksaanzoek doorsnijdt met beelden van de omgeving, wordt direct duidelijk dat Betty, hoewel gevleid, niet totaal in vuur en vlam staat. Ook de vertalers Gerda Baartman en Kitty Pouwels verdienen lof: dankzij de keuze voor de verzuchting ‘tjeempie’ (met dank aan Remco Campert), zie je het meisje eens te meer direct voor je oprijzen.
Betty is onbevangen en makkelijk, om viezigheid of decorum maalt ze niet erg: ‘Ze klauterde over dozen, voddenbalen, vogelkooien en pakketjes die werden bewaakt door roerloze mensen die strak in het niets keken. Op komfoortjes stond rijst te bubbelen.’
Voor een verder beeld van wie Betty is en wat ze te bieden heeft, kunnen we terecht bij wat haar aanstaande over haar vertelt: ‘Een goeie meid, erg aantrekkelijk (-). Ze weet veel van vogels en planten. (-) Ze is heel levendig. Aanstekelijk vrolijk. Heel stralende ogen. Sterk. Nogal… gespierd. Ik voel me veilig bij haar.’ Ze is ‘totaal niet mooi’, ‘niet glamoureus’… ‘haar –wezen- is mooi. Haar ziel is goed.’ Ze doet hem denken aan een glas helder water.
Zichzelf vergelijkt hij met een ‘rotswand’ waarin vrouwen soms een goudader vermoeden. Waarom trouwt zo’n meisje met zo’n man? Haar vriendin stelt dat de verbintenis een leven lang ‘ploeteren in het donker’ zal opleveren. Maar Betty is eigenwijs: ‘Het wordt geen passie, maar dat is waarschijnlijk des te beter. En er zullen kinderen zijn.’ Kinderen zullen licht, lucht en leven brengen… dus wat geeft het dat haar aanstaande haar bijna meteen na het aanzoek kust als een broer? Ze vindt het vertederend.
Wordt het ploeteren? Nou en of. Die kinderen komen er helemaal niet –iets wat lezers van deel 1 al meteen begrepen. Na een schuchtere eerste seksuele ervaring is Eddie Feathers door een opgelopen soa onvruchtbaar -hij weet zelf ook dat de kans groot is, maar maalt er verder niet om en vertelt het zijn vrouw niet. De kinderloosheid zal het leven van Betty tekenen. Zoals alles beschrijft Gardam dat nergens larmoyant of nadrukkelijk. Ze weeft het geraffineerd door haar vertelling.
Betty’s échte liefde geldt niet haar man, en ook niet de buurman, maar het zoontje van de buurman. Ze is een van die zeer zeldzame volwassenen, die vanuit oprechte interesse en zonder neerbuigend te zijn, of overdreven vertederd, met kinderen kan praten. Bij hun eerste ontmoeting zit Harry Veneering (negen jaar) op een feestje onder de tafel kreeft te eten. Betty stoot haar voet aan hem, en tilt het tafelkleed op, waarop zich een ongedwongen conversatie ontspint. Hij vertelt dat hij honger krijgt van feestjes. ‘O, ik heb altijd honger,’ zegt zij dan. Ze stellen zich aan elkaar voor. ‘”Mevrouw Feathers”‘, dat klinkt als een kip,’ vindt hij.
Zo portretteert Jane Gardam met speels gemak en buitengewoon veel inzicht mensen, van welke leeftijd dan ook. Ze vangt met haar onnadrukkelijke verteltrant warmte, kou, geuren, gevoelens, sferen en smaken, en je wilt aldoor maar verder lezen. De boeken zijn heel divers getoonzet en vormen toch een geheel. Levens lopen door elkaar, en grijpen ineen. Een keuze, een afslag, een ander bepaalt wie je bent, welke rol je spelen moet of voortaan nog mag. Maar ‘de’ versie van een mens bestaat niet. Niemand leidt een echt eenduidig leven. Hoe de mens ook vastzit en aanklooit, er liggen andere versies op de loer. Het is de verdienste van Gardam dat ze dat aantoont en er geraffineerd op voortbouwt.
Judith Eiselin
Jane Gardam – Een trouwe vrouw. Uit het Engels vertaald door Gerda Baardam en Kitty Pouwels. Cossee, Amsterdam. 256 blz. € 22,99.