Recensie: Rodaan Al Galidi – Duizend-en-een-nachtmerries
Ik heb een god die je kan beschermen
Het bezwaar dat vaak opgevoerd wordt met betrekking tot een bundeling van korte verhalen, is dat de lezer zich steeds weer in moet zien te leven in nieuwe personages, in een nieuwe enscenering. Zie dat nu eens als een groot voordeel. Rodaan Al Galidi serveert in Duizend-en-een-nachtmerries zesendertig romandecors, die je naar believen rustig achter elkaar kunt savoureren dan wel per stuk van dag tot dag tot je kunt nemen. Bedenk hoeveel waar je in dat geval voor je eurocenten krijgt. Een volledig spectrum aan poëtische werelden van een asielzoeker die waarheidszoeker is geworden. Die de ‘waarheid’ bijna beangstigend dicht nadert.
De schrijver als buitenstaander vol verwondering, die met de verschoven blik van de dichter de ‘nachtmerries’ van de samenleving ontleedt. Het zorgt voor een fris soort proza. Lekker ironiserend, maar eigenlijk in geen van de gevallen slechts op het effect gespeeld. Het is de teerheid van het bestaan die je bij de strot grijpt of je vertederd achterlaat. De situaties zijn herkenbaar, maar tegelijk ook verontrustend, op een prettige manier, omdat Al Galidi ze op originele wijze benadert.
Liefde en dood zijn in zijn werelden surrealistisch. Ook al wil je het eigenlijk niet toegeven, eenieder moet dat surrealistische element ook ervaren, herkennen. De verhalen in Duizend-en-een-nachtmerries drukken je op dat feit, laten je niet snel weer gaan. Het is dezelfde spiegel die Al Galidi ons voorhield in Hoe ik talent voor het leven kreeg. Het evenbeeld doet je je wenkbrauwen optrekken, doet je blozen van schaamte, woede, verdriet, maar wegkijken is onmogelijk.
Rodaan opent met een hilarische geruststelling, die het geheel nog weer een extra laag van ‘lichte verwarring’ geeft. Het literaire spel tot op het bot uitgespeeld. De personages in dit boek zijn niet dood. Ze leven nog en hebben een exemplaar van het boek gehad als bedankje. De schrijver beschikt naar eigen zeggen niet over het talent om hun levens spannender voor te stellen zónder hun dood. De viering van fictie, van het personage.
Voor het gemak zien we dus in de diverse personages die de verteller spelen, elke keer Rodaan zelf. In Andrea krijgt geen bezoek pijnigt de look-a-like van de schrijver zichzelf hoe hij een mooi meisje aan kan spreken. Hij heeft geen kinderen, geen hond en er is geen vertraging. Misschien een babbel over het weer. Maar Andrea valt met de deur in huis en zegt dat ze nooit bezoek krijgt. Hoe is het mogelijk denkt de verteller. Alles gaat hier vanzelf. Een vrouw die zichzelf voor hem versiert. Kansen kloppen als vanzelf aan zijn deur. Maar alles blijkt toch net anders in elkaar te steken. Het zichzelf versieren blijkt angstaanjagend.
Alle verhalen hebben een frappe, een draaipunt, soms met een knipoog, soms met een schreeuw aan het einde. Een meisje verdraagt de wereld niet, de plek waar geen plaats is voor schoonheid en zachtheid. Zij trekt zich liever terug in haar bovenkamer. Hetgeen bij de verteller zorgt voor een dodelijke vermoeidheid. De overdracht van haar pijn. De bundel wemelt van de mooie meisjes die begeerd worden, maar die evengoed afstoten door eigenaardigheden. Het zijn net mensen.
Er is de verwondering van de nieuwkomer over de wereld waarin hij is beland, maar evengoed de zelfspot over het vreemde gedrag van zijn medestanders. Zoals bijvoorbeeld in ‘De terroristische aanslag op Kim van Dijk’. Waarbij ene Abdulrahman over de schutting van het rijtjeshuis een alleenstaande jonge vrouw permanent met gebabbel lastigvalt. Ook een vorm van terrorisme. Er wordt ook heel wat opgeblazen in de verhalen. Maar het loopt altijd net anders dan men zou verwachten. Een man wil een aanslag plegen op een marktplein. Keer op keer laat hij zijn bomgordel afgaan, maar hij explodeert eigenlijk alleen zelf. Zijn lichaam blijft echter overeind, onberoerd. Het is zijn hel en niet die van de anderen.
De vertellers zijn op zoek. Vaak ook letterlijk naar zichzelf. Een kafkaëske impressie in het titelverhaal en in ‘Ik liep terug’, waarin mensen via een voettocht naar Santiago de Compostella de zin van het leven proberen te doorgronden. De verteller keert op zijn schreden terug, ziet dat de gelukszoekers die zichzelf zijn tegengekomen eerder woedend of zelfs gewelddadig zijn. Maar er is ook een verhaal waarin iemand zijn waarlijk innerlijke kracht ontdekt. Serge ontdekt wie hij is kent een gelukkige eindbestemming. De kracht van deze bundel is de pluriformiteit.
Fijn scheve verhoudingen. Opvallend gedrag op publieke plekken, of afgebakende plaatsen zoals een sauna. Pijnlijke ontmoetingen. Een vrouw van de IND die met haar gezin op vakantie is in Istanbul en een Irakees gezin tegenkomt waarvan ze de man zijn asiel heeft afgewezen. De pijn zit in het feit dat ze de man helemaal niet herkent, maar ditmaal wel erkent dat Irak een gevaarlijk land is. Je verwacht een escalatie, maar juist door het uitblijven van geweld, in woord en daad, komt dit verhaal bikkelhard binnen. Al Galidi maakt zeer effectief gebruik van de bijzin die alles net even doet kantelen. ‘Ik heb een god die je kan beschermen. En niet te duur. […] Hem op zak hebben alleen was voldoende, en hij woog bijna niks.’
Een bijzondere vermelding verdient het verhaal ‘De alleschemist’ waarin op onnavolgbare wijze de cultus rond Paulo Coelho op de hak wordt genomen. Hilarisch. Een prachtig staaltje ontzenuwen van een goeroe. Rodaan Al Galidi is de nieuwe meester om te volgen.
Guus Bauer
Rodaan Al Galidi – Duizend-en-een-nachtmerries. Jurgen Maas, Amsterdam. 174 blz. 18,95.