Column: De avonden herlezen: hoofdstuk 1, dag 1
Thuis kijken ze mij altijd meewarig aan als ik aankondig dat ik op 22 december wéér De avonden ga herlezen. Ik doe dat (bijna) elk jaar, te beginnen op 22 december en daarna elke dag tot en met 31 december een hoofdstuk. Dat zijn de dagen waarop ‘deze geschiedenis’ zich in het jaar 1946 afspeelt.
Mijn eerste exemplaar van De avonden kocht ik in 1971, door De Bezige Bij uitgegeven als deel 22 van de Literaire Reuzenpocketreeks. Later schafte ik de Jubileumuitgave van Athenaeum—Polak & Van Gennep aan: die verscheen in 1972 bij het vijfentwintigjarig jubileum van het boek en beleefde in 1978 een tweede druk. Er staan een paar exemplaren van bij mij in de kast, één ervan is door Reve gesigneerd. Ik heb ook de verstripte versie van De avonden door Dick Matena en de recente Engelse vertaling. Van mijn vrouw kreeg ik een keer een exemplaar van de allereerste druk uit 1947 cadeau.
O, en natuurlijk heb ik ook de cd-box met de door Gerard Reve zelf voor de VPRO-radio voorgelezen luisterversie van De avonden en op dvd heb ik de verfilming met Thom Hoffman in de rol van Frits van Egters.
Ik weet dat ook anderen de laatste tien dagen van het jaar gebruiken om De avonden al dan niet ritueel te lezen. Dit jaar doe ik verslag van mijn dagelijkse lectuur.
Vandaag las ik dus voor de zoveelste keer de beroemde openingszin die ons terugbrengt naar 22 december 1946, naar ‘onze stad’, naar ‘de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66’ en ‘de held van deze geschiedenis’ Frits van Egters introduceert. Heel precies, dit alles, ook al omdat de schrijver vertelt dat het nog ‘in de vroege morgen’ is als Frits ontwaakt. Nog preciezer wordt het in de volgende zinnen. Kwart voor zes is het op het ‘lichtgevend horloge, dat aan een spijker hing’.
Die precieze tijdsaanduiding wordt in het hele eerste hoofdstuk volgehouden. Ik turf twaalf keer dat wordt gezegd hoe laat het is en dan niet alleen ‘half twee’ of ‘twintig minuten over zes’, maar ook ‘zes minuten voor half één’, ’twaalf minuten over vier’, dus op de minuut af. Ook wordt veelvuldig vermeld hoelang een handeling (of het ontbreken daarvan) duurt. Frits zit twee uur met een opengeslagen krant voor het raam zonder die krant in te kijken. Hij spreekt van ‘de lege uren’. Het breien van zijn moeder doet hem denken: ‘De pennen tikken als een snelle klok.’ ‘Zo verliepen drie kwartier’, lezen we. En: ‘Kostbare tijd, die niet meer te achterhalen is, heb ik vermorst.’
Gaat het in De avonden om het verloop van de tijd? In het eerste hoofdstuk is de tijd nadrukkelijk aanwezig en voor de lezer van nu is goed voelbaar dat sinds 1946 intussen eenenzeventig jaar zijn verstreken. Wie moet nog naar zolder om kolen te halen? In welk huis zijn nog kamers onverwarmd? Waar wordt nog naar de radio geluisterd? Waarom belt Joop niet op dat Ina ziek is, maar moet hij dat in persoon komen vertellen? Waarom neem je maar één koekje bij de thee?
Behalve de tijd is in het eerste hoofdstuk benauwenis een belangrijk thema. Daarover gaat de naar de keel grijpende droom die wordt beschreven in de eerste twee bladzijden. Het hoofdstuk besluit met een andere, niet minder angstaanjagende droom.
Persoonlijk vind ik die droombeschrijvingen een dissonant, juist omdat Reve als Frits van Egters wakker is zijn doen en laten zo realistisch en punctueel weergeeft. Met dromen kun je overal een bepaalde sfeer in brengen, alles verklaren. De benauwenis zit ook in de omgang van Frits met zijn vader en zijn moeder en hun omgang onderling en in de absurde verhalen die Frits en Louis ’s avonds uitwisselen.
Opvallend is het oog voor detail dat niet alleen blijkt uit de precieze tijdsaanduidingen. Frits aanschouwt de haartjes rond de mond van zijn moeder, de wijkende haargrens op het hoofd van zijn broer, zijn vader die zijn hoofd naar voren brengt om een hap van zijn eten te nemen. Juist in die kleine observaties schuilt de humor van het boek.
Morgen hoofdstuk twee.