Recensie: J.J. Voskuil – Binnen de huid
Hè hè, na 382 bladzijden eindelijk met elkaar naar bed
Hè hè – na een paar honderd bladzijden lang om elkaar heen gedraaid te hebben, een omhelzinkje hier, een enkele zoen daar, steeds op het nippertje betrapt of net niet betrapt, of gestoord door ‘het kind’, na ettelijke uitbarstingen van woede, weerzin, verdriet en onmacht, onverwachte bezoeken over en weer en verstolen telefoontjes, komt het er op bladzijde 382 eindelijk van: Maarten Koning en Rosalie Dehoes gaan met elkaar naar bed.
O ja: ze zijn ieder met een ander getrouwd.
Voor Voskuil-fans is dát geen verrassing. Maarten Koning is met Nicolien, punt. Dat was zo in Bij nader inzien (1963) en dat is zo in de ruim vijfduizend bladzijden tellende romancyclus Het Bureau (1995-2000). Maar in het nu postuum verschenen Binnen de huid blijkt dat dus helemaal niet zo vanzelfsprekend.
J.J. Voskuil, die vorig jaar op 1 mei op 81-jarige leeftijd overleed, begon na de publicatie van zijn eerste roman aan dit tweede boek. Hij werkte er vier jaar aan, maar tot uitgave liet hij het niet komen ‘vanwege het intieme karakter’ en ‘omdat hij niemand wilde kwetsen’. Dat schrijft, in het ‘Woord vooraf’, zijn vrouw Lousje aan wie de auteur de beslissing over het publiceren van het nagelaten manuscript overliet. Ze spreekt van ‘een moeilijke beslissing’ – maar ‘dit ongewoon oprechte, moedige’ (zegt mevrouw Voskuil) boek is er nu, eenenveertig jaar nadat Voskuil het op 8 februari 1968 afsloot.
Daarmee is het gapende gat dat bestond tussen Bij nader inzien en Het Bureau opgevuld, ongetwijfeld tot groot genoegen van de flink uit de kluiten gewassen schare Voskuil-vorsers. In zijn debuutroman beschrijft Voskuil het studentenbestaan van Maarten Koning van 1946 tot 1953, Het Bureau begint in 1957 als Maarten zijn intrede doet in het wetenscahappelijk instituut waar hij tot 1987 aan verbonden zal zijn.
Op de vraag hoe het hem verging in de jaren van 1953 tot 1957 krijgen we nu het antwoord. Uit de eerste hand, want anders dan Bij nader inzien en de zevendelige cyclus wordt het verhaal verteld in de eerste persoon enkelvoud, zodat de lezer diepgaand inzicht krijgt in de zieleroerselen van Maarten Koning.
Of die één op één samenvallen met de zieleroerselen van J.J. Voskuil valt te bezien. Fans zullen daar niet aan twijfelen. Ze krijgen zelfs steun in de roman:
‘Meneer maakt de fout dat hij de schrijver verwisselt met zijn hoofdpersoon,’ merkt Paul op. ‘Dat is de enige manier waarop je moet lezen,’ zei ik tegen de jongen.”
Paul is Paul Dehoes, een van de overgebleven vrienden uit de studentenjaren die kan worden geïdentificeerd als de latere literatuurwetenschapper J.J. Oversteegen. Op dat ‘vrienden’ valt overigens wel het een en ander af te dingen. “Ik begreep dat vriendschap een verfijnde vorm van vijandschap is”, lezen we betrekkelijk vroeg in het boek. En elders: “De kans dat je verraden wordt, is groot”.
Paul wordt hevig gekritiseerd omdat hij de oude idealen (Parijs! Een vrij leven! Avontuur!) heeft verzaakt door een baantje als leraar aan te nemen en zich met vrouw en baby te vestigen in een flatje in Deventer.
Wat is er over van de ‘great expectations’, waar blijven de ‘glittering prizes’? “Als je je hebt laten inlijven, heb je geen recht meer op schrijven”, rijmt de ik-figuur per ongeluk.
Die vrouw van Paul – dat is dus die Rosalie met wie Maarten na talloze tobberijen buitenechtelijke seks beleeft.
Eerlijk gezegd is het niet alleen voor Rosalie en Maarten een bevrijding dat het eindelijk zover is, ook de lezer ervaart een sterk gevoel van opluchting, misschien zelfs van bewondering voor de hoofdpersoon. Want wat een weifelaar is dat! Wat een angsthaas! Hoeveel toespelingen worden er niet gemaakt op iets niet durven, geen moed hebben, bang zijn.
Na het examen dat hem recht geeft op de doctorandustitel wordt Maarten verscheurd door levensangst. Hij durft niet naar Parijs, hij wil geen baan omdat hij bang is te worden ingelijfd. Hij wordt heen en weer geslingerd tussen woede en weerzin, ergert zich aan alles en iedereen, wil compromisloos leven en doen waar hij zin in heeft zonder aan de consequenties te denken: “Alleen als je dat durft, ben je vrij.”
Zo legt Maarten Koning zelf de theoretische basis voor zijn escapade met Rosalie. Nicolien en hij hebben eigenlijk geen hoge pet van haar op, Nicolien noemt haar zelfs geregeld ‘een hoer’. Toch is er die steeds sterker wordende aantrekkingskracht. Naarmate het moment suprème dichterbij komt, wordt het boek steeds broeieriger. Maartens verlangen om met Rosalie naar bed te gaan, wordt een obsessie waarin pure wellust en de noodzaak om zichzelf te bewijzen dat hij wel degelijk durf in zijn donder heeft om voorrang strijden.
Ik denk dat Voskuil bij het schrijven genoegen heeft beleefd aan het geleidelijk opschroeven van de broeierigheid en het lijkt me al helemaal niet uitgesloten dat hij heeft zitten schateren bij de hilarische scène waarin Maarten, na een barre fietstocht door wind en regen, door Rosalie in haar Deventer woning wordt binnengelaten om daar Paul – die voor de klas had moeten staan – in bed aan te treffen. Met de bof!
Los van de vraag of Voskuil = Maarten, is dit een staaltje van superieure zelfspot.
Dat Voskuil zijn hoofdpersoon niet spaart, blijkt ook als van de overspelige seks wordt gesuggereerd dat die technisch niet optimaal was: “‘Je bent minder man dan die anderen,’ zei ze. ‘Hoe bedoel je dat?’ ‘Minder bruut, bedoel ik.’” Als Rosalie na de tweede keer een soortgelijke opmerking maakt, zegt Maarten, ‘als om me te verontschuldigen’: “Ik ben afschuwelijk monogaam”. Waarop Rosalie: “Als je wilder was, was je wel klaargekomen.”
Hoe het Maarten Koning later verging, weten we uit de vijfduizend bladzijden van Het Bureau. Grote idealen? Kort na affaire met Rosalie laat hij zich inlijven door het instituut van meneer Beerta waar hij dertig jaar zal blijven. Rosalie noch Paul komt in de cyclus nog voor: aan die gecorrumpeerde vriendschap is een einde gekomen.
“Plotseling zag ik de mogelijkheid inzicht te krijgen in de verhouding tussen je eigen karakter en het compromis dat je onder druk van de buitenwereld sluit. Iedere reactie nauwkeurig noteren, tot de allerkleinste toe. En dan klinisch natuurlijk”,
heet het op bladzijde 86 als het hele circus tussen Maarten en Rosalie nog nauwelijks op gang is gekomen.
Dat nauwkeurig noteren kun je wel aan Voskuil / Maarten overlaten. Geen gemoedswisseling blijft onbesproken. Maar de vraag is natuurlijk of dat nauwkeurig noteren wel zo klinisch kan: de observator zit immers binnen dezelfde huid als de geobserveerde. Hoe goed kun je jezelf kennen? Je kunt wel van jezelf zeggen dat je eerlijk bent en datzelfde van anderen eisen, maar bestaat dat? Kun je ‘vrij’ en ‘compromisloos’ zijn zonder anderen verdriet te doen?
De mens is een opportunistisch wezen dat zonder compromissen te sluiten niet kan bestaan. Die conclusie heeft Maarten Koning getrokken in de vier jaar tussen studie en… ja, inlijving.
Zo bezien is Binnen de huid inderdaad het persoonlijkste boek van Voskuil, de schrijver van wie we dachten dat hij zo’n beetje zijn hele leven wel in kaart gebracht had. In omvang is dit met 427 bladzijden zijn ‘dunste’ roman, maar het is tegelijk een rijke psychologische schets van een man die nog één keer, tegen beter weten in, probeert uit de knellende huid van de kleine man te breken.
Wel weer veel ‘mieters’ en ‘verdomd mieters’, maar vooruit: dat hoort bij Voskuil.
Frank van Dijl
J.J. Voskuil – Binnen de huid. Van Oorschot.
Eerder gepubliceerd in HP/De Tijd, 18 april 2009.