Recensie: Jorge Baron Biza – De woestijn
Bijtend zuur
Hoewel de wegen der uitgeverijen ondoorgrondelijk zijn, zit er soms toch enige lijn in hun uitgeefgedrag. De laatste tijd blijken veel in het Nederlands vertaalde romans pas jaren na de verschijning van het origineel in de boekhandels te liggen. Misschien wordt op een zogenaamd Stoner-effect gehoopt: Zama, een roman van de schrijver Antonio Di Benedetto werd zelfs expliciet in de markt gezet als ‘de Argentijnse Stoner’, al zijn er eigenlijk helemaal geen overeenkomsten met het boek van John Williams. Ook in het geval van Jorge Baron Biza’s (1942-2001) roman De woestijn wordt nogal nadrukkelijk op de cultstatus van het boek gewezen.
Het moet gezegd: De woestijn heeft een lange weg afgelegd voordat het in het Nederlands beschikbaar was. Baron Biza schreef het boek begin jaren negentig, kreeg zijn manuscript aan de straatstenen niet kwijt en gaf het dan maar in eigen beheer uit. Jaren later kwam er dan toch een reguliere Spaanstalige uitgave en onlangs werd het dus opgepikt door een Nederlandse uitgeverij.
Dat deze roman in commercieel opzicht alleszins geen voor de hand liggende keuze is, wordt snel duidelijk: wie zin heeft in een gezellig feelgoodboek à la Griet Op de Beeck is eraan voor de moeite. De woestijn is namelijk een gitzwart familiedrama over een gedoemd Argentijns geslacht geworden, een lange, donkere tunnel waar geen licht aan het einde valt te bespeuren. Bovendien is het boek zowaar gebaseerd op echt gebeurde feiten. Het waren vast geen gezellige kerstfeestjes ten huize van de familie Baron Biza.
Het verhaal begint brutaal: na jarenlange ruzies en rechtszaken lijkt er in 1964 eindelijk een akkoord te zijn bereikt over de vechtscheiding van Arón en Eligia, zoals de ouders van Baron Biza in het boek heten. In het gezelschap van hun advocaten schenkt Arón nog een glas uit voor zijn ex waarin geen whisky, maar een bijtend zuur blijkt te zitten. Hij gooit het in haar gezicht en schiet zich een kogel door zijn hoofd terwijl zij naar het ziekenhuis wordt afgevoerd. Zo maakt Arón, een mysterieuze, ongrijpbare man en een vat vol tegenstrijdigheden (‘hij had fortuinen uitgegeven om dictators te bestrijden nadat hij nog grotere fortuinen had verkwist aan Europese hoeren’), meteen zijn exit. Eligia is afschuwelijk verminkt:
Het vreemdste waren nog de wangen. Doordat ze deels waren weggesneden waren er randen ontstaan die de holtes nog dieper maakten, holtes waarin het gekrioel van kleuren een valse indruk van een exuberantie wekte, een woest schilderij vervaardigd door een kunstenaar die dronken was van zijn eigen kunnen.
Voor haar begint een jarenlange lijdensweg om haar gezicht weer enigszins te reconstrueren. Dat Baron Biza het verval, de pijn en verminking haast als een kunstwerk beschrijft, of toch als een esthetische ervaring, zegt wel iets over zijn levenshouding.
Met haar zoon Mario (het alter ego van de schrijver, die deze feiten dus werkelijk meemaakte), vliegt Eligia naar Milaan om zich onder handen te laten nemen door professor Calcaterra, een wereldberoemde plastisch chirurg. De lijdensweg begint met een dertig uur durende vliegtuigreis naar Italië, al stonden er in die tijd wel de hele tijd stewardesses klaar om het leed te verzachten met sloten drank. Bij aankomst moet niet alleen Eligia, maar ook de stomdronken Mario in een ambulance worden geholpen.
De behandeling in Milaan zal jaren aanslepen; Eligia moet tientallen keren onder het mes. Het hele familiefortuin wordt erdoor gejaagd, om de kosten toch enigszins te drukken moet Mario zijn moeder overdag verplegen. Zoonlief blijkt een even grote zuipschuit en hoerenloper te zijn als zijn gehate vader en leidt een merkwaardig dubbelleven: overdag zorgt hij voor Eligia, ’s nachts drinkt hij zich het lazarus in de Milanese cafés. De appel blijkt waarlijk niet ver van de boom te zijn gevallen, want zoals Arón in eigen beheer pornoromans uitgaf en een fervent rokkenjager was, zo blijkt ook Mario niet vies te zijn van de betaalde liefde. Tijdens zijn nachtelijke kroegentochten ontmoet hij Dina Rovato, een prostituee die aanvankelijk vooral van hem lijkt te profiteren, maar met wie hij geleidelijk aan toch een soort intieme relatie lijkt aan te gaan – meteen het enige spoor van tederheid in dit hele boek. Baron Biza zou echter Baron Biza niet zijn als die romance goed afliep; het gewelddadige afscheid voor Mario’s terugkeer naar Argentinië komt hard aan. En ook thuis wordt het niet beter: Eligia geeft er na een jarenlange strijd de brui aan en pleegt zelfmoord door uit het raam van het appartement te springen waar haar ex het zuur in haar gezicht gooide. ‘De baan van haar val liep van oost naar west, in de richting van de koepel waarachter de zon ondergaat,’ merkt de auteur sec op. In 2001 zou hij in de voetsporen van zijn beide ouders treden en de hand aan zichzelf slaan. Familietradities zijn er om in ere te houden, moet hij hebben gedacht.
Er spreekt een zekere dwang uit dit boek, of woede over een mislukt leven van een onbegrepen man die tevergeefs op zoek is naar liefde en erkenning. De diepe weerzin voor het bestaan doet denken aan auteurs als Charles Bukowski, al was Baron Biza wel in staat tot esthetische verwondering over een mooi Italiaans grafmonument, om maar iets te noemen. Een speciale vermelding verdient ook de taal in dit boek: Baron Biza bespeelt werkelijk alle registers. Zo legt hij bepaalde personages een vreemde mengelmoes van talen in de mond (‘Ik heb allen hoevelen uitgenodigd’ is bijvoorbeeld letterlijk vertaald Italiaans – tutti quanti, weet u wel). Andere figuren in het boek spreken dan weer volkstaal of dialect (‘Al speulend sloeg ze tegen de steel van de koekenpan die op ’t vuur stond, en de olie verbrandde heel d’r engelenlichaam’), en elders klinkt de taal weer heel gewrochten, hoogdravend academisch of opzettelijk hoekig. Vertaler Adri Boon heeft er vast een hele kluif aan gehad, maar hij gidst de Nederlandstalige lezer moeiteloos door Baron Biza’s taalmoeras. Waarom Dimitri Verhulst werd gevraagd om een voorwoord bij dit boek te schrijven, is dan weer een raadsel. Hij staat niet bekend als autoriteit op het gebied van Latijns-Amerikaanse literatuur en schreef een nogal sensatiebelust stuk dat weinig toevoegt en in feite niet echt over De woestijn gaat.
Kortom, dit boek is een fraaie, lastig classificeerbare cultroman, al durven we te betwijfelen of het werkelijk ‘een van de 25 beste Spaanstalige boeken van de afgelopen 25 jaar is’, zoals El País schreef. Alleen al in Spanje moet Baron Biza opboksen tegen zwaargewichten als Javier Marías, Rafael Chirbes of Antonio Muñoz Molina, en dan hebben we het nog niet over de rest van de uitgestrekte Spaanstalige wereld. Argentinië is immers ook het land dat Jorge Luis Borges, Roberto Juarroz en Julio Cortázar voortbracht, om maar enkele van de allergrootsten te noemen.
Daan Pieters
Jorge Baron Biza – De woestijn. Uit het Spaans vertaald door Adri Boon. Signatuur, Amsterdam. 230 blz. € 18,99.