Essay: Koen Schouwenburg over Alledaags racisme, Witte Onschuld en Het zwart-wit denken voorbij
Notities voor m’n neefje III
I see you looking at me. I know how you see me.
Zinzi Clemmons – ‘What We Lose’
And herein lies the tragedy of the age: not that men are poor, — all men know something of poverty; not that men are wicked, — who is good? not that men are ignorant, — what is Truth? Nay, but that men know so little of men.
W.E.B. Du Bois – ‘The Souls of Black Folk’
1
In Black Skin, White Masks schreef Frantz Fanon ‘that the black man has to confront a myth – a deep-rooted myth.’ Is dat nog steeds zo? Worden zwarte mannen en vrouwen in 2018 nog steeds geconfronteerd met een hardnekkige mythe? Dat lijkt het centrale idee te zijn van Gloria Wekkers boek Witte onschuld. Als mensen van kleur in Nederland nog steeds moeten strijden tegen een mythe, dan is de onvermijdelijke conclusie dat Nederland een racistisch land is. Dit racisme in het heden is het gevolg van het koloniale verleden, want de mythe werd geconstrueerd tijdens de imperiale heerschappij. In de inleiding van Witte onschuld schrijft Wekker:
De voornaamste these van dit boek is dus dat een niet onderkend reservoir van kennis en gevoelens, gebaseerd op vierhonderd jaar imperiale heerschappij, een cruciale maar niet onderkende rol heeft gespeeld in de dominante processen van betekenisgeving die tot nu toe in de Nederlandse samenleving hebben plaatsgevonden.
Bepaalt de geschiedenis (mede) je plaats in het heden? Of is het verleden niets anders dan het verleden? Is het verleden dood en speelt het geen rol meer in de betekenisgeving of is het tegendeel het geval en is het verleden levend en dus van belang in het proces van betekenisgeving?
Veel mensen zijn boos op Gloria Wekker, maar waarom zijn ze nou zo kwaad? Ze denken dat Wekker hen schuldig verklaart. En waar haalt ze het gore lef vandaan om dat te doen? Sylvia Witteman was boos, een columniste van de Telegraaf was boos, Theodor Holman begreep het allemaal niet en schreef dat het wel aan hem zou liggen en het lag inderdaad aan hem. Deze meningenmachines zijn waarschijnlijk zo boos vanwege de centrale these van Witte onschuld die Wekker nog eens herhaalt aan het einde van de inleiding:
Kenmerkend voor Nederland is, voor degenen die beschikken over ogen om te zien en enig reflectief kapitaal, een bijzonder virulente vorm van racisme, die zich op prominente wijze voordoet als geseksualiseerd racisme, wat onmiddellijk wordt ontkend en geloochend, dit alles tegen een algemene achtergrond van nationale zelf-vleierij en collectieve welwillende interpretaties van het zelf.
De these van Witte onschuld is dus dat Nederland een racistisch land is vanwege haar koloniale verleden. Maar, werpen de tegenstanders van Wekker tegen, Nederland is kleurenblind. ‘When they like me, they tell me my color has nothing to do with it,’ schreef Fanon in Black Skin, White Masks. ‘When they hate me, they add that it’s not because of my color. Either way, I am a prisoner of the vicious circle.’
Onschuld is zelfrepresentatie als wilsbesluit, kort gezegd komt deze wil hier op neer: ‘We zijn een klein, onschuldig land; we zijn inherent antiracistisch; bovendien hebben we geen kwade bedoelingen’. Deze witte onschuld bestaat volgens Wekker vanwege het niet-weten en het niet-willen-weten. Je zou hier tevens aan toe kunnen voegen wat Achille Mbembe het ‘imperiale bewustzijn’ noemt, want door figuren als Baudet, Cliteur en Lukkassen lijkt dit eveneens een belangrijke component van de witte onschuld. Eén van de hoekstenen van dit imperiale bewustzijn, schrijft Mbembe in Kritiek van de zwarte rede, is ‘de geweldige wil om onwetend te blijven en aan die onwetendheid toch de schijn van kennis te verlenen.’
Nederland is een racistisch land, beweert Wekker dus. Vierendertig jaar geleden betoogde Philomena Essed in haar boek Alledaags racisme hetzelfde. Nadat Essed in 1984 haar boek had gepubliceerd, kreeg ze veel kritiek en waren velen kwaad en verontwaardigd. Essed schreef in haar boek, waarvan nu een heruitgave is verschenen: ‘Nederland is een racistische samenleving. Dit betekent dat racisme niet een eigenschap is van een specifiek soort individuen, bijvoorbeeld autoriteitsgevoelige mensen, of een specifieke groep, bijvoorbeeld mensen in arbeidswijken.’ Wanneer de geschiedenis zich herhaalt, is het vooral duidelijk dat we niks van de geschiedenis hebben geleerd.
2
In de heruitgave van Alledaags racisme heeft Philomena Essed een interessant hoofdstuk toegevoegd dat voorafgaat aan de oorspronkelijke tekst van Alledaags racisme uit 1984. Het onderwerp van dit nieuwe hoofdstuk is ‘entitlement racism’. De term entitlement is volgens Essed lastig te vertalen, maar ze vertaalt dit als ‘eigengerechtigheid’. Dit concept maakt hardhandig korte metten met de tautologische dooddoener: mijn mening is mijn mening. ‘Het terugvallen op alleen de eigen mening,’ schrijft Essed, ‘vaak ongehinderd door enige verdieping of kennis van zaken, is ook een eigenschap geworden van deze tijd.’ Op het verwijt dat iemand racistisch is, antwoordt de ander: ik vind dat niet racistisch, ik bepaal zelf wel wat racisme is en wat niet, daarnaast: het is mijn vrijheid om te zeggen wat ik vind en als iemand dat bestempelt als racistisch, nou, misschien moet hij of zij dan een dikkere huid kweken, want ik ga mijn mening dus echt niet voor me houden omdat anderen zo snel op hun teentjes zijn getrapt.
‘Eigengerechtig racisme betreft gedrag dat ongevoelig is voor de menselijkheid van zwarte mensen, gedrag dat weinig decentie of respectabiliteit kent,’ betoogt Essed. En hiermee stipt ze een belangrijk punt aan, namelijk racisme dat is gebaseerd op een ‘gevoel van entitlement’ en dit ‘is meestal een uitdrukking van rechten, vrijheden of voordelen waar je als vanzelfsprekend, en dus vaak zonder daar bij na te denken, aanspraak op meent te hebben’. Zo vindt de voetbalanalist zichzelf geen racist, want zijn meningen zijn volgens hem niet racistisch en mag hij nu ook al niet meer zijn mening geven? Nee, denkt de voetbalanalist, ik ben geen racist, de anderen zijn overgevoelig. De analist woont in de provincie en niemand maakt zich volgens hem daar druk over Zwarte Piet. Grachtengordelgezeur is het, dat debat over Zwarte Piet. ‘Typisch voor de ontkenning van racisme is de omkering van relevantie,’ schrijft Essed.
De originele versie van Alledaags racisme bestaat uit drie delen. Het eerste deel betreft een soort theoretisch kader, het tweede bestaat uit gesprekken met Surinaamse vrouwen die in Nederland wonen en in het derde deel komen Afro-Amerikaanse vrouwen aan het woord. De centrale stelling van het boek is: ‘Het racisme is diep geworteld in de samenleving.’ De oorzaak hiervan is superioriteitsidee van witte mensen. En dat racisme is geworteld in Nederlandse samenleving wordt duidelijk na de gesprekken met de Surinaamse vrouwen die in Nederland wonen. Voordat ze de Surinaamse vrouwen aan het woord laat, definieert Essed eerst het begrip racisme:
Racisme is een complex geheel van vooroordeel en discriminatie, gebaseerd op een ideologie van raciale dominantie en onderdrukking. Racisme betekent het definitief toeschrijven van inferioriteit aan een bepaalde raciaal/etnische groep en het gebruik van dit minderwaardigheidsprincipe om de ongelijke behandeling van die groep te propageren en te rechtvaardigen. Die andere groep wordt als intrinsiek vreemd en verschillend gezien. (…) De functie van racisme is de onderdrukking van specifieke raciaal/etnische groepen te legitimeren.
Na deze definitie maakt Essed onderscheidt tussen verschillende vormen van racisme: cultureel, institutioneel en individueel. Daarnaast kan racisme expliciet of impliciet zijn en discriminatie direct of indirect. Essed legt met kennis en kunde al deze vormen van racisme uit. Het zou zo op scholen en universiteiten kunnen worden onderwezen. Hierna volgt het gedeelte waarin de in Nederland woonachtig Surinaamse vrouwen vertellen over hun ervaringen met alledaags racisme, dit heeft ‘betrekking op de verschillende typen en uitingsvormen van racisme die etnische groepen ervaren in de alledaagse omgang met (leden van) de meermachtige (witte) groep. Alledaags racisme wordt dus gedefinieerd vanuit de perceptie van mensen van kleur, degenen die het racisme ondervinden.’
Een buitengewoon sterk en pijnlijk bewijs voor de stelling dat onze samenleving racistisch is, is de anticipatie op racisme. De vrouwen passen zich aan om racistische situaties te voorkomen, zo zegt Olga: ‘Ik heb met opzet een plastic tas gekocht bij de Bijenkorf. Die is zó doorzichtig, dat je het wel móet zien als ik wat gejat zou hebben. Ik loop er altijd mee. En dat houd ik zo.’
De anticipatie op de toekomst wordt enkel ingegeven door het structurele racisme waarmee Olga in het verleden te maken heeft gehad. De anticipatie verklaart het structurele racisme omdat de angst altijd aanwezig is. Dat Olga en de anderen proberen te anticiperen op het alledaagse racisme is logisch gezien de diepe vernedering die de vrouwen ondergaan op hun werk, tijdens het winkelen, op school of wanneer ze zoeken naar een woonruimte.
In haar sterke debuutbundel Hoe de eerste vonken zichtbaar waren schrijft Simone Atangana Bekono in het prozaïsche deel van haar bundel dat ze op straat voor een café een peukje staat te roken. Vanuit een auto roept een jongen naar haar: ‘Hé, neger!’ Ze schrikt en probeert na deze racistische uiting snel het gesprek met haar vriendin weer op te pakken. ‘Pas toen ik thuiskwam merkte ik hoe uitgeput ik was van het onderdrukken van mijn woede en schaamte.’ Terwijl ze niet kan slapen bedenkt ze die nacht wat ze allemaal met de jongen zou willen doen. Gewelddadige fantasieën volgen elkaar op, maar de wraaklustige gedachten hebben weinig zin. Ze eindigt haar brief aan Kipje: ‘Het was geen bevredigend scenario. Ik werd vanochtend verdrietig wakker.’
3
Witte onschuld is een hardhandige deconstructie van Nederland. Dat is pijnlijk voor de patriot en dat ongemak is reden voor het ontkennen van racisme. Eén van de kenmerken van de witte onschuld is volgens Wekker juist het ontkennen en verloochenen van racisme. Dat gebeurt hier niet, misschien in Amerika ofzo, maar niet in Nederland, dit is geen racistisch land, meent de witte onschuldige. Onschuld, één van de belangrijkste termen uit het boek, is volgens Wekker kinderlijk – het is gewoon niet zo! – en ‘sterk verbonden met noties van privilege, onverdiende voorrechten en geweld, die diepgaand worden geloochend.’
Het andere belangrijke begrip uit dit boek is wat Wekker in navolging van Edward Saïd het ‘culturele archief’ noemt. Met dit archief bedoelt Wekker dat het een ‘opslagplaats voor het geheugen’ is en ‘met het culturele archief wil ik uitdrukkelijk de herinneringen, de kennis en de gevoelens over ras op de voorgrond plaatsen, die in metropolitane populaties zijn opgeslagen, en de machtsrelaties die daarin zijn ingebed.’
Het culturele archief ligt in het verlengde van wat Mbembe in Kritiek van de zwarte rede betoogt over macht en heerschappij: ‘We weten immers dat elke heerschappij, om duurzaam te zijn, zich niet alleen in het lichaam van haar onderdanen moet kerven, maar ook haar stempel moet drukken op hun leefruimte en onuitwisbare sporen moet achterlaten in hun verbeeldingswereld.’ Het koloniale verleden is dus niet dood, want de denkbeelden die het heeft achtergelaten zijn hardnekkig vastgeroest in de verbeeldingswereld van de witte Nederlanders. Juist vanwege hun macht kunnen de heersers sporen achter laten in de verbeeldingswereld, want betoogt Mbembe: ‘Macht hebben is dus: vorm kunnen geven en vorm kunnen krijgen. Maar macht hebben is ook: zich kunnen losmaken van bestaande vormen, in staat zijn te veranderen en toch dezelfde te blijven.’ Door macht kun je schijn en wezen omdraaien en wordt in het bewustzijn van de overheerser ‘de uiterlijke schijn de ware realiteit der dingen’.
Bij een vrije associatie test, schrijft Frantz Fanon, reageerde zestig procent van de ondervraagden bij het horen van de het woord ‘neger’ onder meer met de woorden: seks, sterk, atletisch, wilde, dier, duivel en zonde. Het lijkt onmiskenbaar dat deze reacties zijn ingegeven door de beelden die de koloniale overheersers hebben geschapen van de onderdrukte mensen van kleur.
In het eerste hoofdstuk van haar boek haalt Wekker een voorbeeld van Martin Bril aan, die in De wereld draait door tegenover zijn twee tienerdochters zat en opeens met betrekking tot het toekomstige datingleven van zijn dochters zegt: ‘Stel dat ze een grote neger mee naar huis neemt.’ Dit is het culturele archief in actie. Dat de mythe van de grote neger – en Wekker wijst er terecht op dat groot niet enkel duidt op z’n lengte – opeens opduikt is het gevolg van het culturele archief waarin de ‘op gender en ras gebaseerde constructie van seksualiteit en de seksuele constructie van ras’ is opgeslagen.
Op een dag loopt Wekker een kamer in waar ze voor haar werk een bespreking heeft. Als ze voor de tafel staat, doet de man tegenover haar zijn jasje uit en geeft dit aan Wekker. Waarop ze zegt dat ze niet dat garderobe juffrouw is, maar hier is voor de bespreking. De eerste gedachte van de man was: ze is niet mijn gelijke, deze zwarte vrouw werkt in de garderobe. Deze gedachte komt voort uit de beelden die over mensen van kleur zijn gevormd in het verleden en in het heden nog steeds (gedeeltelijk) geldig zijn voor de witte man. Door de werking van het culturele archief te beschrijven, deconstrueert Wekker de witte onschuld. ‘We zijn een klein, onschuldig land; we zijn inherent antiracistisch; we hebben geen kwade bedoelingen’, is een korte opsomming van dit witte zelfbewustzijn. Deze verdedigingsmechanismen dienen om dit ideaalbeeld van onszelf als kleurenblind en antiracistisch te bestendigen. Als je deze geliefde kern van het Nederlandse zelfbeeld in twijfel trekt, ben je bezig jezelf boven ‘ons’ te plaatsen; het is ook in strijd met een ander karaktertrek van het Nederlandse zelfbewustzijn: egalitarisme.’
Ondanks de ontkenning en verloochening van racisme en het idee van gelijkheid, betoogt Wekker dat de witte Nederlander de norm is. Diegenen die de norm zijn, hebben de macht en zo vervormen ze, geven ze vorm en zeggen: de Anderen, de mensen van kleur, zijn de afwijking. De witte onschuld houdt de norm in stand en daarom is een deel van deze onschuld de ontkenning. En zo komen we op de belangrijkste paradox van de witte Nederlander: verschil doet er niet toe zo lang je maar op mij lijkt.
De witte Nederlander die boos is op Gloria Wekker lijkt wel op een alcoholist die ontkent dat hij een probleem heeft. Het eerste wat de alcoholist leert bij een AA-meeting is het erkennen dat hij een probleem heeft, dat hij is verslaafd aan alcohol. Het ontkennen van het probleem is een identiteit gebaseerd op een wilsbesluit. Daarom zeggen velen: ik ben zo of ik ben zo niet. Met als resultaat een ironische omkering van de macht: de schijn wordt het wezen.
4
In Notes of a Native Son schreef James Baldwin: ‘I think that the past is all that makes the present coherent’. In Requiem for a Nun schreef William Faulkner de beroemde en veel geciteerde woorden: ‘The past is never dead. It’s not even past.’ Aan het einde van zijn inleiding schrijft P.C. Emmer in Het zwart-wit denken voorbij: ‘Het verleden is een vreemd land geworden.’ Wie heeft er gelijk?
Volgens Emmer is het verleden niet te gebruiken voor de toekomst en de geschiedenis is ook geen dienstmaagd om de problemen in heden te begrijpen of inzichtelijk te maken. Tussen het verleden en heden plaatst Emmer een muur, want we mogen de geschiedenis niet beoordelen en bekijken met de hedendaagse moraal omdat er toen nu eenmaal andere normen en waarden golden. Emmer keert zich tegen de hedendaagse ‘beeldenstorm’ met zinsneden als ‘wordt het verleden graag gebruikt’ & ‘wordt de geschiedenis te hulp geroepen’ & ‘wordt de geschiedenis vaak misbruikt’ om te komen tot de centrale stelling van zijn boek: ‘Uit deze drie voorbeelden blijkt dat het verleden te veel verschilt van het heden om de hedendaagse problemen, laat staan om er beleid op te baseren.’ De voorbeelden die Emmer bespreekt zijn slavernij, kolonialisme en migratie.
Emmer is voornamelijk gericht op geld. Hij beweert te komen met feiten en niet met emoties en deze feiten behelzen vele cijfers met betrekking tot de economie en sociaaleconomische verhoudingen. De cijfers verlenen Emmer de schijn van objectiviteit. De cijfers zullen vast kloppen en wetenschappelijk verantwoord zijn, maar de cijfers worden verbonden en uitgelegd met woorden en taal is nooit neutraal; dat blijkt wel uit de interpretaties en conclusies van dit boek.
‘Het kolonialisme was voor Azië en Afrika het toegangsbewijs tot de moderne beschaving. Vandaag de dag willen we daar niet meer aan herinnerd worden, want het komt ons beter uit om alleen aan de negatieve gevolgen van het kolonialisme te denken,’ schrijft Emmer. Say what? Het kolonialisme werd in het verleden gerechtvaardigd door het argument dat wij Europeanen daar de beschaving brachten en dit historische argument gebruikt Emmer nog steeds in het heden. De geschiedenis is een vreemd land en toch zijn denkbeelden uit het verleden niet zo vreemd om ze in het heden te herhalen als argument.
‘Dat het kolonialisme alleen maar slecht was en niets goeds kon voortbrengen,’ schrijft Emmer, ‘is er zo lang ingehamerd dat maar weinigen het tegendeel durven denken.’ Een paar alinea’s later schrijft hij: ‘Al deze positieve aspecten van het kolonialisme kunnen niet verhullen dat het systeem van nature onrechtvaardig was, want het ging uit van de ongelijkheid van de gekoloniseerde en kolonisator.’ Fuck de infrastructuur en wat niet al zogenaamd positief was aan het kolonialisme, is niet alles wat tot stand kwam tijdens het kolonialisme verwerpelijk omdat het tot stand kwam in een leefomgeving die ongelijk en onrechtvaardig was? Dan kan je wel met allemaal cijfers aankomen, maar ongelijkheid en onrechtvaardigheid (en dus onderdrukking) bewijst toch direct de verwerpelijkheid van het kolonialisme? Maar zal Emmer tegenwerpen: ‘Het is zinloos het verleden te beoordelen met de normen en waarden van vandaag.’ Maar hoe zit het met de verlichtingsidealen vrijheid, gelijkheid en broederschap? Of de in 1785 geformuleerde praktische imperatief van Immanuel Kant dat je de mens als doel op zich en niet als louter middel moet behandelen? Of met de zinsnede uit de onafhankelijkheidsverklaring (1776) van de VS: ‘We hold these truths to be self-evident, that all men are created equal’? Is het niet eerder zo dat de idealen van toen niet veel verschillen van vandaag, maar dat de kloof tussen daden en normen en waarden in het verleden groter was dan in het heden?
Emmer isoleert de geschiedenis met zijn betoog dat het verleden enkel moet worden bestudeerd in de historische context. Maar wat is dan de functie van de geschiedenis? Wordt de geschiedenis dan niet een romantisch-decadente vorm van l’art pour l’art? Sterk verhaal, lekker veel feitjes, zo deden en dachten ze dus toen, maar even, wie moet er nu bondscoach worden, Koeman of De Boer en is er nog chips?
Wat al die feiten niet kunnen weerleggen is waar het mij om gaat: racisme. Dat wil zeggen: de sporen van die racistische denkbeelden uit het verleden in het heden hebben achter gelaten en (on-) bewust worden gebruikt voor het proces van betekenisgeving. Denkers als Roland Barthes, Michel Foucault, Frantz Fanon en tegenwoordig Achille Mbembe en Gloria Wekker hebben de invloed van het verleden op het heden op overtuigende wijze uiteengezet. Zo zijn Barthes’ idee van de mythe, het culturele archief van Wekker en Mbembe’s zwarte rede noties die, hoewel zij van elkaar verschillen, in elkaars verlengde liggen. De zwarte rede is volgens Mbembe ‘een optelsom van stemmen, uitspraken en discoursen, kennis, commentaar en ook onzin over het ding of de mensen ‘van Afrikaanse oorsprong’ en over de naam en waarheid die hun worden toegedicht’. De zwarte rede bestaat uit twee teksten volgens Mbembe. De eerste is de grondtekst en noemt hij ‘het westerse bewustzijn van de Neger’. Deze tekst is een ‘identiteitsoordeel’, het is de westerse visie op de mensen van kleur. Door deze tekst plaatst de westerse mens de mensen van kleur buiten zichzelf, buiten het eigen ik dat het centrum is van betekenis en zin. Binnen deze grondtekst ziet de westerse mens de mensen van kleur dus als ‘rassensubject, extern en ongepolijst, dat als zodanig moreel gediskwalificeerd en praktisch geïnstrumentaliseerd kan worden.’ Het standpunt dat volgt uit deze tekst is: mensen van kleur zijn niet gelijk aan westerse witte mensen, want de eersten zijn abnormaal.
Na de eerste volgt een tweede tekst: een ‘identiteitsverklaring’. De vragen in de derde persoon enkelvoud uit de eerste tekst worden in deze tweede tekst gesteld in de eerste persoon enkelvoud: wie ben ik en ben ik werkelijk diegene waarvan men zegt dat ik het ben? Deze tekst noemt Mbembe het ‘Negerbewustzijn van de Neger’:
schrijvend probeert men de demon van de eerste tekst en de onderwerpende structuur die erin vervat ligt te bezweren; en tijdens dat schrijven spant men zich hevig in om de oorspronkelijke ervaring (de traditie) op te roepen, te redden, te activeren en er een nieuwe actualiteit aan te geven, en om de waarheid over zichzelf niet meer buiten zichzelf, maar vanaf de eigen bodem terug te vinden.
Hoewel de twee teksten van elkaar verschillen, zijn ze niettemin met elkaar verbonden omdat de tweede tekst de eerste probeert te weerleggen, te verwerpen en te ontmantelen. Door de deconstructie van de eerste tekst, zijn er sporen van te vinden in de tweede tekst. Het concept van deze twee teksten is sterk gerelateerd aan wat W.E.B. Du Bois in The Souls of Black Folk ‘double-consciousness’ noemt. De Afro-Amerikaan ziet zichzelf niet enkel door zijn eigen ogen; er is tegelijk ‘this sense of always looking at one’s self through the eyes of others’. Het dubbele bewustzijn is dus het identiteitsoordeel enerzijds en de identiteitsverklaring anderzijds.
De centrale gedachte van Du Bois’ boek was: ‘The problem of the twentieth century is the problem of the color-line’. Dit probleem is nog lang niet opgelost en dus is het nog steeds het probleem van de 21ste eeuw. Dat komt mede door mensen die het verleden scheiden van het heden. Zo wordt de geschiedenis gewichtloos en ontstaat de witte onschuld. ‘De geschiedenis heeft een gewicht,’ schreef Achille Mbembe. ‘We zullen moeten leren dat gewicht beter te dragen en beter te verdelen.’ Ik weet niet of het me lukt het gewicht van de geschiedenis te dragen, want ik ben een fragiel figuur. Maar ik zal wel moeten: mijn plaats in heden is (mede-) bepaald door de geschiedenis. Ik ben misschien niet schuldig, maar ik ben ook niet onschuldig.
Koen Schouwenburg
Simone Atangana Bekono – Hoe de eerste vonken zichtbaar waren. Wintertuin/Lebowski. 44 blz. € 12,50.
Philomena Essed – Alledaags racisme. Van Gennep, Amsterdam. 320 blz. € 22,50.
P.C. Emmer – Het zwart-wit denken voorbij. Een bijdrage aan de discussie over kolonialisme, slavernij en migratie. Nieuw Amsterdam, Amsterdam. 158 blz. €16,99.
Gloria Wekker – Witte onschuld. Paradoxen van kolonialisme en ras. Vertaald door Menno Grootveld. Amsterdam University Press, Amsterdam. 343 blz €22,99
Andere geciteerde werken:
James Baldwin – Notes of a Native Son. New York: Dial Press, 1963.
Zinzi Clemmons – What We Lose. Londen: Fourth Estate, 2018.
W.E.B. Du Bois – The Souls of Black Folk. New York: Modern Library, 1996.
Frantz Fanon – Black Skin, White Masks. Vertaald door Richard Philcox. New York: Grove Press, 2008.
William Faulkner – Requiem for a Nun. New York: Random House, 1951.
Achille Mbembe – Kritiek van de zwarte rede. Vertaald door Jeanne Holierhoek en Katrien Vandenberghe. Amsterdam: Boom, 2015.