Recensie: Bert Natter – Ze zullen denken dat we engelen zijn
‘Ongeluk kan in jezelf zitten, terwijl je denkt dat de omstandigheden de oorzaak zijn’
In het debuut Begeerte heeft ons aangeraakt van Bert Natter (1968) speelde de vuurwerkramp in Enschede in 2000 een aanjagende rol. In zijn nieuwste werk, Ze zullen denken dat we engelen zijn, wordt het leven van de protagonisten op scherp gezet door een aanslag. ‘Eentje die men altijd gevreesd heeft, waarvan het alleen maar de vraag was wanneer het zou gaan geschieden.’ Een gepantserde geldwagen rijdt een plein op van een stad, alles en iedereen op zijn weg omverblazend, om tenslotte te eindigen in de gevel van een drukbezocht café. Er volgt een explosie en mannen in gevechtstenue en met bivakmutsen op rennen al schietend door de straten. Het is oudewijvenzomer en op deze onverwacht mooie dag zijn de terrassen flink gevuld. Het is ook nog eens koopzondag. De verteller, Alfred, chauffeur van kinderen met een beperking, is ook op het terras gaan zitten. Hij is een wat teruggetrokken type en heeft gekozen voor het rustige terras in de schaduw, niet voor de loungebanken vol in de zon aan de overkant, daar waar de geldwagen zich in de gevel boorde. Hij is iemand die liever onder de radar blijft, ook vanwege een gebeurtenis in het verleden. Hij heeft sowieso een negatief zelfbeeld, was op school altijd de gebeten hond. Zijn jeugdvriend Peter de Beer, de uitbater van het plaatselijke café, is de enige die echt met hem omgaat.
Aan het naastgelegen tafeltje heeft zich een knappe vrouw gezet, die het kort over het mooie weer heeft, Alfred een hand geeft en zich voorstelt als Prunella. Op dat moment breekt de hel los. Met de handen nog ineen duiken ze onder de tafel en drukken zich tegen elkaar aan. Onbekenden die steun bij elkaar zoeken in het uur van wat een wisse dood lijkt. Alfred is niet bang voor het einde, maar de zinloosheid, het melodramatische van een dergelijke aanslag maakt hem doodsbenauwd. Ze overleven het, bij de gratie gods van een van de schutters, die hen recht aankijkt, maar in zijn almacht besluit om hen over te slaan. Het raadsel van de willekeur.
Ben je achteraf blij dat je het overleefd hebt, of word je juist met je neus op de pijnlijke realiteit gedrukt? Is het zaak het snel te vergeten of móet je het juist meermaals navertellen. Alfred is een realist, wil niet speculeren over toeval, over geluk en ongeluk. Er zijn genoeg mensen die na een ingrijpende gebeurtenis denken dat ze het lot hebben getart, door net een trein later te nemen dan degene die ontspoort is bijvoorbeeld. Alsof een mens iets over het lot te zeggen heeft.
Je bent door de omstandigheden ineens aan een wildvreemde gekoppeld. Een ervaring die je alleen met mede-slachtoffers kunt delen. Zowel weduwnaar Alfred als de getrouwde Prunella hebben zich lange tijd niet zo nauw met iemand verbonden gevoeld. Het overleven van de aanslag zorgt voor heroverweging van de status quo, de behoefte de zaken te herschikken. Zullen Alfred en Prunella hun levens op de schop gooien? Ze kunnen maar moeilijk afscheid van elkaar nemen, lijken tot elkaar veroordeeld. Maar wat is het precies dat je deelt na zo’n ingrijpende gebeurtenis?
De ietwat zonderlinge Alfred, zich prettig voelend bij de gehandicapte kinderen, vertelt alleen Peter dat hij op het plein was ten tijde van de aanslag. Peters vrouw Petra wil het eerst niet geloven, moet op haar telefoon nakijken of zoiets wel degelijk gebeurd is. Een teken van de tijd. De vorm van de roman – een lineaire vertelling in korte hoofdstukken – past heel goed bij het karakter van verteller Alfred. Natter geeft af en toe een aanwijzing, waardoor de contouren van Alfred langzaam worden ingevuld.
Het versterkt de spanningsboog, waardoor de roman in zijn geheel plotgedreven wordt. Wat is er met Alfreds vrouw Ellen gebeurd? Fijn achteloos slingert Natter er af en toe een zinnetje in over haar. ‘Mijn bus staat aan de overkant van de brede winkelstraat geparkeerd, voor het huis waar ik met Ellen woonde.’ Het is een prestatie op zich dat Natter de aandacht de hele roman weet vast te houden, en pas op een der laatste bladzijden iets van uitsluitsel geeft. Hij schetst daarnaast een goed beeld van een land in opperste staat van paraatheid, een gesteldheid die aan massahysterie doet denken. De retoriek van de geschokte politici.
De gedachten en de werkelijke uitspraken van Alfred, uiteraard vaak in conflict met elkaar, zijn goed gedoseerd. Het maakt de dialogen levensecht, de innerlijke strijd van Alfred zichtbaar. Eigenlijk heeft hij helemaal geen zin in de streetcornerworker John, maar hij geeft maar toe, zoals hij zich een heel leven lang heeft geschikt, zeker na zijn huwelijk. Een mooi beeld van zijn gesteldheid: na het telefoongesprek met John, voornamelijk bestaande uit gestandaardiseerde vragen, die Alfred uiteraard naar verwachting beantwoordt, bekend met het jargon, loopt hij naar de keuken en vraagt aan de wasmachine: ‘Hoe lang moet je nog?’ Natter verstopt de pareltjes vakkundig in de tekst. Verwijzingen naar de jeugd van Alfred, naar het begin van het huwelijk met Ellen, maken het beeld van de verteller rond.
Na een getuigenverhoor, waarbij Alfred de beelden van de aanslag te zien krijgt, realiseert hij zich dat chaos niet logisch is, dat men achteraf met man en macht probeert verbanden te zien in de gebeurtenissen. Er een samenhangend verhaal van te maken. Wat in feite deze hele roman ook is, al laat Natter de chaos tegen het einde nog aardig zijn gang gaan. De bus waarmee Alfred de kinderen vervoert, heeft geblindeerde ramen. In dit geval zodat de kinderen niet te veel prikkels krijgen en mogelijk een epilepsieaanval wordt veroorzaakt. Maar ja, de autoriteiten kunnen een wat onbesuisde actie dan ineens wel zien als een mogelijke terreurdaad.
De titel Ze zullen denken dat we engelen zijn verwijst naar de gevoelservaring van Prunella. Zij had het idee dat ze op het moment suprême boven haar lichaam zweefde en geen moment dacht aan wat ze achterliet op aarde. Haar man heeft daarop gezegd dat het alleen kwam door het zuurstoftekort en door de angst. Zijn mening over verliefdheid beperkt zich tot hormonen en chemische processen. Ja, wat was er gebeurd wanneer ze beiden wel het leven hadden gelaten? Waren ze gekwalificeerd als geheime geliefden? Natter schetst kort een mogelijk scenario van aftakeling bij Prunella’s man. Sterk.
Er staat een prachtige ingeklonken ontboezeming in van Prunella. Hard als een knikker die op een metalen bord valt. Ze had zich al ingesteld op het einde, nam genoegen met de dood en dacht geen moment aan man en kinderen. De reactie van Alfred is ontluisterend, misschien wel te cynisch, te streng ten opzichte van hemzelf. Hij denkt dat ze het hem alleen vertelt omdat hij een passant is, een vreemdeling op dat ene intense moment na, zodat het geen kwaad kan om ‘het geheim’ met hem te delen. De roman leest echt lekker weg, maar ondertussen heeft de schrijver ook wel echt wat te vertellen. En zoals altijd, zeker bij Bert Natter, gaat het over de mogelijkheid en onmogelijkheid van de liefde. Zal Alfred zijn leven weer oppikken, er weer naar kunnen kijken alsof het hem ook aangaat?
Guus Bauer
Bert Natter – Ze zullen denken dat we engelen zijn. Thomas Rap, Amsterdam. 288 blz € 19,99.