Recensie: Karel Čapek – Meteoor
Hoe schrijf je een roman?
Meteoor is behalve een zoektocht naar de identiteit van een patiënt een soort ars poëtica van een roman. Als een gloeiende meteoor die elk ogenblik in stukken kon barsten. De roman Meteoor gaat over twee dromen, over de beelden van een helderziende en vooral over de fantasie van een schrijver. Aanleiding is het neerstorten van een vliegtuigje, waarbij de passagier anoniem in het ziekenhuis belandt. De zuster droomt twee nachten over hem. Ze gelooft niet in dromen, maar twee keer achter elkaar… dat moet iets betekenen. Ze vertelt haar dromen aan de chirurg. Het waren telkens veranderende beelden en ze heeft ze nu in haar hoofd gerangschikt en samengevoegd. ‘Alle dingen zouden in louter dromen vervallen als ze niet een zekere orde bezaten.’ In de droom spreekt de man tot haar en vraagt om hulp. Ze ziet hem op een houten trapje zitten met een tropenhelm. Hij heeft zijn moeder niet gekend en haatte zijn vader, een ondernemer, die zijn onderneming zag als iets dat door zijn zoon moest worden voortgezet. Hij leidde een ongehoorzaam en wellustig leven. Hij ontmoette een tenger meisje, gelukkig, zelfbewust, succesvol als ingenieur in een fabriek. Hij wilde haar verleiden en dat lukte. Daarna keek ze glimlachend naar hem en zei: ‘Zo, nu ben ik van jou!’. Hij ging er als een straatjongen vandoor. In haar droom vertelt hij haar van alles: hoe hij gevlucht is naar een eiland, hoe hij geld verdiende met suikerriet, hoe hij zijn arbeiders opzweepte en met mulattinnen de liefde bedreef. Hij beseft nu ‘dat het leven, evenals de dood, ook van een duurzame materie is gemaakt, dat het op zijn manieren met de eigen, kleine middelen de wil en de dapperheid heeft om voor eeuwig te zijn.’ Hij draagt haar op het meisje te zeggen dat hij terug is.
De helderziende voelt griezelig duidelijk aan wat er met het slachtoffer van het vliegongeluk gebeurd is, niet alleen door het ongeluk, maar ook daarvòòr door een besmetting met rode koorts en gele koorts. Hij kan ruiken dat de vorige patiënt een nieroperatie heeft ondergaan. De reuk is, zegt hij, zeer intelligent. Hij komt ook met een vergelijking met klank: als je de A laat klinken op een piano, weerklinkt ook de A van een viool. ‘Zie het zo dat het leven een soort weerklinken is, dat de mens weerklinkt, dat zijn geest, herinnering en onderbewustzijn weerklinken.’ Hij vertelt het verhaal van het slachtoffer, die zijn moeder niet heeft gekend. Hij legt uit hoe zijn leven moest verlopen, door de aanvankelijke eenzaamheid, door het gedrag van de vader. Hij weet van de tropen, van zijn baan als opzichter, dat hij chemicus was in de suikerfabriek, dat een hoogleraar het onderzoek van de jonge man frustreerde. De helderziende weet van Cuba. Het is allemaal kennis die hij nauwelijks bewust naar buiten brengt. De medische gegevens kloppen met het verhaal en ook het zwakke hart, door te veel drank, tropische ziekten, sigaren. De helderziende begon met het beeld van een cirkel. Het slachtoffer heeft de cirkel van zijn leven gesloten door terug te keren naar de plek vanwaar hij vertrokken is, om het meisje op te zoeken, dat hij is ontvlucht.
De schrijver gebruikt zijn fantasie en komt nog het verst met de reconstructie van het leven van het slachtoffer. Hij schrijft: ‘Over de fantasie wordt gezegd dat ze dwaalt […] maar veel vaker holt ze alert en aandachtig voort als een hond die met zijn snuit een vers spoor volgt.’ En dan komt er een theorie over het schrijven van bijvoorbeeld een roman. Dat ‘is een bezigheid die meer met jagen gemeen heeft dan met, laten we zeggen, het bouwen van een kathedraal volgens van tevoren uitgewerkte plannen.’ ‘Dat wat talent wordt genoemd, is voor het grootste deel interesse of bezetenheid, de interesse om achter iets levends aan te gaan.’
Wat weet de schrijver? Dat de man verschillende munten in zijn zakken had: Franse, Engelse en Amerikaanse en een Hollands dubbeltje. Dat wijst op de Antillen. Hij had haast, want hij vloog ondanks de storm. De schrijver weet dat alles wat hij schrijft betrekking heeft op hem zelf. Als hij over Hecabe zou schrijven, zou hij het over zichzelf hebben, ‘ik zou de weeklagende oude vrouw zijn die haar verschrompelde zakjes van borsten openkrabt.’
Hij begint zijn verhaal met de vondst van een gewonde man, ergens op Cuba, met een pistool in zijn hand. Hij wordt volgegoten met rum en ontwaakt na 36 uur, zonder herinnering. Uiteindelijk wordt hij in dienst genomen door een zakenman die gebruik van hem maakt, omdat hij vele talen spreekt en omdat hij gewetenloos allerlei dingen kan regelen. De schrijver legt op geheimzinnige wijze de hele geschiedenis bloot. Hij vertelt waar de man vandaan kwam, wat er gebeurde en hoe hij terugkwam en neerstortte. Is het juist wat wij lezen? Hij blijkt inderdaad uit Cuba te komen, maar verder is alles verzonnen. Is het waar omdat het is opgeschreven? Het doet er niet toe: het is een verhaal en het is waar omdat het overtuigend is opgeschreven en omdat je als lezer er in kunt geloven.
Remco Ekkers
Karel Capek – Meteoor. Vertaald uit het Tsjechisch door Irma Pieper. Wereldbibliotheek, Amsterdam. 190 blz. € 19,99.
Zie ook deze bespreking van Meteoor