Recensie: Kreek Daey Ouwens – Oefening in het alleenlopen
De eenden zijn stil
De tweede druk van Oefening in het alleenlopen (Kreeks zevende bundel) is een herziene uitgave van de eerste. Wat ging er fout? Wie heeft de eerste druk? Overigens komt er al een derde druk aan.
De Wereldbibliotheek heeft er een zeer fraaie bundel van gemaakt met een kunstwerk van Elly Strik op het voorplat. De grafische vormgeving is van Joost van de Woestijne. Op het achterplat staat dat de bundel gaat over ‘het tekort van de taal, het onvermogen van mensen elkaar door middel van de taal te bereiken’.
Ik zou zeggen dat de bundel gaat over taalarmoede in een bepaald gezin; het onvermogen om emotionele gebeurtenissen in woorden met elkaar te delen. Soms zijn er alleen maar kreten of korte zinnetjes na uren zwijgen. Het is bekend dat in sommige milieus de opvoeding vooral plaats vindt door slaan of stompen. Dat is hier niet het geval. Wel gaat het in het eerste deel van de bundel om een opmerkelijk, taalgevoelig kind. Ze ziet scherp hoe het is met de volwassenen, hoewel ze niet veel van hen begrijpt. Ze voelt wat broeit. Belangrijk speelgoed is de eendenplank:
We spelen met de eendenplank. Als je de
plank heen en weer beweegt gaan de eenden
met hun kop omlaag en weer omhoog. De stem-
men raken in een knoop. De andere grootvader
plant zijn mes in de tafel. Moeder loopt
weg. We laten de snavels van de eenden zo
hard mogelijk tikken tegen het hout. Ze
buigen alle drie tegelijk hun kop, hoewel
ze elkaar niet kunnen zien.
Let op de eigenzinnige afbrekingen. Het is alsof het verschil tussen dichtvorm en proza de dichteres niet boeit.
Het gedicht is eenvoudig van taal. Er zijn geen moeilijke metaforen. De eendenplank krijgt natuurlijk wel een symbolische betekenis van onmacht, herhaling, sprakeloosheid, starheid. Er is ‘de andere’ grootvader die zijn mes in de tafel plant: een gebaar van woede en onmacht, misschien ook verveling. Moeder loopt weg. De kinderen reageren op de situatie, niet met vragen of opmerkingen, maar door ‘de snavels van de eenden zo hard mogelijk’ te laten tikken tegen het hout. De eenden buigen hun kop: overgave, machteloosheid. Ze kunnen elkaar niet zien: isolement in de groep.
Het gaat om niet begrijpen, wel verstaan. De dramatis personae zijn de ik, twee oudere zussen, de moeder, de grootmoeder, twee grootvaders (de stille en de vrager, de andere), een afwezige vader, die later opgezocht wordt achter hekken. Het hart van de moeder is een kersenpit: zo klein, zo hard. Er was een broertje, maar dat is gestorven voor het kind geboren is. Elk jaar is er een stille dag.
Vandaag zetten moeder en grootmoeder een
vierde bord op de tafel. Ze leggen er behoed-
zaam een lepel naast. Bij de lepel ligt de
foto van het jongetje. Na het eten wast
onze moeder het lege bord af en zet het
terug in de kast.
Het kind krijgt niets uitgelegd, maar het ziet haarscherp de behoedzaamheid,van hun gebaren. Ze ziet de foto. Opmerkelijk detail: het ongebruikte bord wordt afgewassen. De illusie wordt serieus genomen. Op de volgende bladzijde kijkt de grootmoeder van opzij (!) naar het kind: ‘Als jouw broertje was blijven leven, was jij niet / geboren.’ Wat een onbedoelde wreedheid!
En zie wat er nu gebeurt: ‘De eenden zijn stil. Ze zijn stom. Ze zijn dood. / Ik wacht erop dat ze gaan pikken. Hard en hevig / gaan pikken. Ik wacht erop dat de woorden terug / vallen in grootmoeders mond. Dat er nu iemand / binnenkomt. Iemand die niet oud, stokoud is.’
Het huis is stil soms, maar het is gevaarlijk, overal ligt glas.
De vader wordt opgezocht. Ze rijden in een bus naar hem toe en lopen dan naar de ijzeren hekken, waarachter mannen lopen in gestreepte overalls. Grootmoeder roept haar zoon en geeft hem sigaretten. Het kind weet van het pakje Caballero. Ze ziet dat hij diep ademt. Ze weet niet wat inhaleren is, zoals een verslaafde dat doet. Ze telt de strepen op zijn pak. Ja, wat moet ze anders? Niemand legt iets uit. De andere grootvader loopt weg als zijn naam valt. De stille grootvader blaast zeepbellen, die kapot slaan tegen de muur.
In deel twee is de ik volwassen, maar het kind leeft nog in haar. Dan is er de liefde en de eenzaamheid, maar nu is er de taal, waarmee ze kan omgaan en ze weet hoe zuinig ze moet zijn met de taal. Zei Ben Okri niet: ‘The highest things are beyond words.’? Ook in dit deel zijn we als lezer in de positie van het kind: we krijgen niet te lezen wat er precies aan de hand is, wat de geschiedenis van dit gezin is in de grote geschiedenis van grensstreek en oorlog met Duitsland.
Remco Ekkers
Kreek Daey Ouwens – Oefening in het alleenlopen. Wereldbibliotheek, 102 blz., Amsterdam 2017