Underground: René Crevel – De vrouw met de naakte hals & Guillaume Apollinaire – Het raam gaat open als een sinaasappel
Ik dronk glazen vol met sterren
In een kleine bijdrage over de Oostenrijkse dichter Ernst Jandl stelde ik enigszins ironisch dat uitgeverij Vleugels educatief was. Daarop kreeg ik via Rieuwert, redacteur hier bij Tzum, te horen dat Marc Vleugels, de uitgever, de week ervoor tegen Margot Dijkgraaf, literatuurcriticus bij NRC, had gezegd dat ‘hij boeken uitgeeft voor de liefhebber en niet ter educatie.’ Zonder het beter te willen weten, ondanks dat leer ik toch aardig wat van zijn uitgeefactiviteiten. Het een hoeft het ander ook niet uit te sluiten, sterker nog: een liefhebber is iemand die leert en vice versa. Van de surrealist René Crevel (1900-1935) had ik weleens gehoord en nu is er bij Vleugels een kort verhaal van hem verschenen in de vertaling van Mirjam de Veth getiteld De vrouw met de naakte hals. Nooit te oud om te leren. Op Wikipedia, waar altijd aardige weetjes te vinden zijn – ook weetjes zijn wetenschappelijk – staat dat Crevel toen Breton in het eerste nummer van La Révolution Surréaliste uit 1925 de vraag stelde of zelfmoord een oplossing was – waarvoor stond er niet op Wikipedia; voor het leven, ergo het lijden, wellicht – een van de deelnemers was die met ‘ja’ antwoordde. Op 18 juni 1935 pleegde hij zelfmoord door zichzelf te verstikken met behulp van zijn oven.
‘Toch houd ik van dit leven’ staat er op de eerste pagina van het verhaal: ‘Ten eerste omdat vriendschap niet altijd een ondoordringbare bomenrij is, en bovendien veranderen de vrouwen per seizoen.’ Iets later schrijft hij dat hij de ‘strelingen’ uit de lucht plukt met zijn vingers, die open en dicht gaan als de ‘snavel van een zwaan’. Vervolgens spreekt hij ineens over zijn ‘manieën’, waaraan hij zegt te zijn gehecht ‘zoals de Adriatische Zee gehecht is aan Venetië met haar lagunes en malaria.’ De volgende zin luidt: ‘Om te beginnen ben ik bang om een vrouw uit te kleden. Het is zoiets als op zoek gaan naar de vorm en kleur van een kameleon.’ Sommige lezers zullen hier onrustig van worden – ‘Maar wat wil de schrijver nu precies zeggen?’ – maar zulke gedachtekronkels, nonsens als het ware, zouden juist kunnen intrigeren, omdat je wellicht op het punt staat iets te ontdekken; onverwachte associaties, waardoor je vervreemdt van wat er wordt beschreven en het tegelijkertijd vertrouwder kan worden. In feite waren de surrealisten obsessief op zoek naar de ruimte aan gene zijde van de werkelijkheid en daarvoor moesten ze diep in de werkelijkheid doordringen, haar overmeesteren, erin opgaan, om erbovenuit te stijgen. Profane verlichting, noemde Walter Benjamin dat. Vandaar misschien dat geweld en erotiek zo’n belangrijke rol spelen. Crevel schrijft dat hij van ‘de vrouw met de naakte hals’ houdt, een vrouw die beschuldigd was van moord op haar man en haar moeder. Ze heeft een huisknecht, over wie zijn vrienden zeggen dat zijn naam ‘het spannendste van de zaak’ is, maar ‘die verbluffende naam, als een openbaar uitgesproken vloek’ interesseert hem niet, hij heeft alleen oog voor de vrouw met de naakte hals. Later zijn de kragen uit de mode en íedere vrouw heeft dan een naakte hals. Voortdurend foetert hij: ‘Karikaturen. Lillende kalkoenennekken.’ Een aardig scheldwoord om te onthouden: lillende kalkoenennek. Crevels verhaal zou gelezen kunnen worden als een inleiding op het surrealisme, dus educatief zeer verantwoord.
In het colofon van het boekje staat dat Marc Vleugels het in 79 exemplaren drukte ‘op zijn LMW No. 8’. Een mooi beeld: de drukker die zijn drukpers bedient. Het moet zoiets zijn als de liefde bedrijven. Misschien mogen we Vleugels een obsessieve uitgever noemen? Iemand die volledig opgaat in het uitgeven en drukken, half mens-half machine; de uitgaven verschijnen aan de lopende band. (Misschien dat Vleugels zich daarom ontfermt over de surrealisten? Hij begrijpt hun obsessie) Gelukkig – voor obsessieve lezers zoals ondergetekende – lijkt er voorlopig geen einde aan te komen, voor dit jaar zijn alweer veel nieuwe uitgaven aangekondigd. Het is uitkijken naar Emmanuel Bove en Georges Bataille. In boekhandel Donner in Rotterdam zag ik trouwens laatst enkele uitgaven van Vleugels liggen en de kranten signaleren ze; Nachtpassier van Maurice Pons – het ligt op mijn nachtkastje – stond in de Volkskrant bij de beste boeken van 2017. Een underground-uitgever die steeds meer bovengronds komt, het is alsof je bloemen op een begraafplaats ziet, want zoals bekend zijn de meeste boeken, hoe glimmend en kleurrijk ook, asgrauw als je ze openslaat en gaat lezen.
Naast Crevel verscheen er een dichtbundel van Guillaume Apollinaire, in de vertaling van Kiki Coumans. Apollinaire is beter bekend, althans qua naam; hij stond aan de basis van zowel het surrealisme – hij muntte zelfs de term – als het dadaïsme. Een eerste bloemlezing van zijn gedichten in het Nederlands verscheen pas in 2007; Nederland blijft een achterlijke cultuur. Als het om literatuur gaat vaak tenminste. Wat fundamentalisme hier en daar is wellicht noodzakelijk om het cultuurbarbarendom te bestrijden. Maar nu is er gelukkig Het raam gaat open als een sinaasappel, ter gelegenheid van de honderdste sterfdag van de dichter in november. De obsessie van de surrealisten is een zoektocht naar bedwelming, de roes, en het is daarom niet verwonderlijk dat de eerste bundel van Apollinaire Alcools heet. Hij neemt de werkelijkheid in volle teugen tot zich en stijgt tot grote hoogten. In het eerste gedicht ‘Zone’ wordt Christus met zijn hemelvaart de ‘kampioen hoogvliegen’ genoemd, een originele en vrij adequate beschrijving van Christus naar mijn idee, want was hij niet onaantastbaar? Later komt Christus weer voorbij, in een ‘treurige herberg’ ergens bij het Jardin du Luxembourg: ‘Achter in de eetzaal steeg een Christus op.’ Ja, als Christus te vinden is, dan onder andere in treurige herbergen. Die zin wordt gevolgd door ‘Iemand had een fret bij zich’, wederom een onsterfelijke dichtregel, vooral in combinatie met het voorgaande. ‘Mijn overpeinzingen zijn goddelijk,’ staat er ook ergens. Ware woorden.
Onder de Prager dichters en schrijvers is Apollinaires bezoek aan hun stad legendarisch geworden. Dichters als Teige, Nezval en Biebl – kan Vleugels zich ook niet over hen ontfermen? – beschouwden ‘Zone’ als een ‘heilige tekst’, ze maakten Apollinaire tot hun ‘god’ en ‘patroonheilige’, zoals staat beschreven in Magisch Praag van Angelo Maria Ripellino. In de volgende regels was hun stad vereeuwigd: ‘Ook jij loopt in je leven langzaam achterwaarts / Omhoog naar het Hradčany en ’s avonds luisterend / Naar de Tsjechische liedjes die men zingt in de tavernes’. In Praag blijft hij niet, de hele wereld vliegt hij over, als was hij inderdaad een godheid, die immers overal is: ‘Nu ben je in Koblenz in het Reuzenhotel / Nu zit je in Rome onder een Japanse mispelboom / Nu ben je in Amsterdam met een meisje dat mooi lijkt maar het niet is.’ In de andere bij leven gepubliceerde bundel, Caligrammes, staat de regel: ‘Ik bezing het plezier van ronddolen en het plezier daaraan te sterven.’ Begrijpelijk, als zoon van een Poolse aristocrate en een Italiaanse officier groeide hij op in Zuid-Frankrijk, dan ben je ontworteld. Het raam gaat open als een sinaasappel, dicht hij, een zin die ik vanaf heden uitspreek als morgengebed, want ik eet altijd een sinaasappel, die ‘mooie vrucht van het licht’, bij het ontbijt en ik schenk geloof als de Prager dichters iets als een heilige tekst beschouwen. Apollinaire mag dan rondzwerven, zijn woonplaats lijkt de sterren. ‘Ik dronk glazen vol met sterren,’ dicht hij, maar even verderop staat er: ‘Ik ken geen enkele ster die ons wakker roept / De gaslantaarns pisten hun vlam onder het maanlicht / Lijkdragers luidden de doodsklok klinkend met glazen bier.’ Misschien is zijn woonplaats overal en nergens? Zo staat er: ‘Ik bezing al mijn mogelijkheden buiten deze wereld en de hemellichamen.’ Hier geeft Apollinaire en passant een mogelijke definitie van God: alle mogelijkheden buiten deze wereld.
Caligrammes bevat gedichten die aan het front zijn geschreven: de geur van sinaasappels wordt verdreven door de geur van geroosterd mensenvlees. ‘Je borsten zijn de enige bommen die ik bemin,’ dicht hij in de loopgraaf, een zin die ik als avondgebed heb ingesteld, ook als er geen vrouw in de buurt is. Apollinaire is weliswaar veroordeeld tot de loopgraaf, maar ‘tegelijkertijd ben ik overal of althans ik begin overal te zijn.’ Dat gedicht eindigt met de regel: ‘Want al ben ik op dit moment overal toch ben ik hier in mijzelf alleen.’ Ja, een dichtende god is alleen. Apollinaire stierf een dood die hem op het lijf lijkt geschreven: een granaatscherf trof zijn hoofd. Zijn poëzie lezen is samen met hem de werkelijkheid innemen, versplinteren, de lucht invliegen en verdwijnen in het blauw van de hemel: ‘van top tot teen in het blauw één met de hemel word ik onzichtbaar’. Ach, je zou willen blijven citeren uit deze goddelijke bundel. Zoals gezegd geeft Uitgeverij Vleugels weliswaar niet ‘ter educatie’ uit, en dit advies komt dan ook geheel voor eigen rekening, maar deze bundel zou elke (jonge) dichter als leerboek onder zijn hoofdkussen moeten leggen, althans mocht hij net als Apollinaire voor de eeuwigheid willen creëren.
Johannes van der Sluis
René Crevel – De vrouw met de naakte hals. Vertaald uit het Frans door Mirjam de Veth. Vleugels, Bleiswijk. 79 exemplaren, 16 blz. € 20,45.
Guillaume Apollinaire – Het raam gaat open als een sinaasappel, een keuze uit de moderne gedichten. Vertaald uit het Frans door Kiki Coumans. Vleugels, Bleiswijk. 96 blz. € 19,95.