Column: Coen Peppelenbos – Menno Wigman
Menno Wigman
Soms ontvang je de tijding dat iemand overleden is met gevloek. Ik kende de vorige week overleden dichter Menno Wigman slechts oppervlakkig. Twee keer interviewde ik hem, een paar keer zat ik met hem in de kroeg. Hij was vooral een generatiegenoot die ik op afstand bewonderde. Als Wigman in Groningen moest optreden, dan bleef hij meestal logeren bij mijn vrienden Roos en Dolf. Lange nachten met drank, sigaretten, dichters en mensen die erbij willen horen. Ik fietste meestal vroeg naar huis. Ik gedij niet in groepen.
Ik vraag Roos en Dolf naar de reis die ze met Menno Wigman hebben gemaakt naar het huis van Gerrit Komrij in Vila Pouca. Kunstenaar Charles Hofman heeft na de dood van zijn levensgezel zijn huis omgebouwd tot een schrijvershuis en Menno Wigman was in 2013 de eerste die er als ‘testdichter’ een week verbleef. Van schrijven kwam niet veel, Hofman is een uitmuntend gastheer en liet die week de omgeving zien: de kerken, het gekkendorp, het ruige landschap. Schrijven is ook indrukken op doen, maar een calvinistisch arbeidsethos dwong Wigman ertoe om één dag niet mee te gaan op verkenningstocht, maar om in Vila Pouca zijn plicht te vervullen en te dichten. Hij schreef de eerste versie van zijn gedicht ‘De man die uit een vulva viel’.
Na twee uur had Wigman al spijt dat hij achtergebleven was, vertelt Roos. Ze kreeg de rest van de dag appjes: wat ze deden, waar ze waren. De volgende dag ging hij weer gewoon mee. Ik vind dat wel een sympathiek trekje van een mens: bij elke beslissing die je neemt je afvragen of de andere keus niet beter was geweest. Het gedicht dat hij in Vila Pouca schreef eindigt zo:
Hoe lang nog voor hij aan de kater went?
Van bed naar bed, zo gaat het jaar na jaar.
Het at de kleur op van zijn haar.Nog dertig jaar van dun geluk. Dan zakt
hij moe in een vermoeide scheur terug.
Nog geen vijf jaar kreeg Menno Wigman er bij, ik hoop zo af en toe met wat dik geluk.
Coen Peppelenbos
(foto: Charles Hofman en Menno Wigman in Portugal © Dolf Verlinden)
Deze column verscheen eerder in de Leeuwarder Courant en het Dagblad van het Noorden op 10 februari 2018.