Recensie: Friedrich Nietzsche – De vrolijke wetenschap
Het lieftallige beest mens
Friedrich Nietzsche was een wandelaar. Hij zocht de natuur op en maakte tijdens zijn eindeloze tochten notities van wat hem aan ideeën inviel. Deze sportieve werkwijze is zeer bepalend geweest voor het karakter zijn omvangrijke oeuvre, dat weinig systeem kent en voor een groot deel is opgebouwd uit korte teksten waarin diepe gedachten worden uitgewerkt, betekenisvolle anekdotes worden verteld of ogenschijnlijk spontane ingevingen aforistisch worden vervat. Nietzsche was eerder een filosoferende schrijver dan een schrijvende filosoof. Dat zijn werk tot op de dag van vandaag veelvuldig wordt gelezen, heeft er alles mee te maken dat hij geweldig kon filosoferen én prachtig kon schrijven. In 1882 publiceerde hij de eerste editie van een van zijn belangrijkste werken, getiteld Die fröhliche Wissenschaft. Het bestaat uit vier boeken waarin hij zijn gedachten laat gaan over onder meer religie, kennis, moraal en kunst. In 1887 verscheen er een herziene uitgave. Aan het oorspronkelijke werk had Nietzsche 77 gedichten en een extra, vijfde boek toegevoegd. Onlangs kwam Nietzsches vijfdelige meesterwerk uit in een Nederlandse vertaling onder de titel De vrolijke wetenschap.
De vijf delen werden vertaald door de in september vorig jaar overleden vertaler Hans Driessen. Nietzsche verstond de kunst om zelfs zijn zwaarste teksten een zekere luchtigheid mee te geven op basis van een geraffineerde melange van eigendunk en zelfspot die maakt dat er een unieke toon ontstaat. Die klinkt op uit de originele, Duitse teksten en die is nu gereproduceerd in de vertaling van Driessen. De Nederlandse teksten zijn net zo melodieus, klankrijk, kleurrijk, en wispelturig als de originelen en dat is zeker een bewonderenswaardige prestatie. In het Nederlands klinkt de roemruchte doodverklaring van God vanaf heden als volgt:
God is dood! God blijft dood! En wij hebben hem gedood! Hoe troosten we ons, moordenaars aller moordenaars? Het heiligste en machtigste dat de wereld tot dusver bezat, is onder onze messen leeggebloed – wie veegt dit bloed van ons af? Met welk water zouden we ons kunnen schoonspoelen? Welke verzoenfeesten, welke gewijde spelen zullen we moeten bedenken? Is de grootheid van deze daad niet te groot voor ons? Moeten we niet zelf goden worden om deze daad waardig te lijken? Er is nooit een grotere daad geweest – en al wie na ons wordt geboren, hoort dankzij deze daad bij een hogere geschiedenis dan alle geschiedenis tot dusver!’-
Nietzsche legt deze woorden in de mond van een krankzinnige. Als deze is uitgesproken, gooit hij de lantaarn die hij bij zich draagt op de grond zodat die dooft. Vervolgens concludeert hij dat hij te vroeg is gekomen met zijn doodverklaring: ‘Bliksem en donder hebben tijd nodig, het licht van de sterren heeft tijd nodig, daden hebben tijd nodig om gezien en gehoord te worden, ook nadat ze zijn verricht.’
Nietzsche was naast schrijver-filosoof ook dichter. Zijn poëzie duikt steevast op in de vele overzichtsbloemlezingen die er in Duitsland in de vorige eeuw zijn uitgegeven. De gedichten in De vrolijke wetenschap zijn vertaald door Ard Posthuma. Het is hem gelukt om voor Nietzsches vormvaste verzen Nederlandse equivalenten te vinden en daarbij telkens de strekking van het gedicht te bewaren. Nietzsche is in de gedichten vooral een humorist die zijn eigen ideeën van ludiek commentaar in versvorm voorziet. Het gedicht ‘Vademecum- Vadetecum’ klinkt oorspronkelijk zo:
Es lockt dich meine Art und Sprach,
Du folgest mir, du gehst mir nach?
Geh nur dir selber treulich nach: –
So folgst du mir – gemach! gemach!
Onder de handpalm van Posthuma levert dat de volgende regels op:
Mijn taal, mijn wezen vind je goed?
Volg je me daarom op de voet?
Blijf liever in je eigen baan –
Dan volg je mij – en doe kalm aan!
Posthuma heeft de viervoetige jamben en het eindrijm in ere gehouden. Wel kiest hij voor twee rijmklanken terwijl in het origineel slechts één rijmklank voorkomt, maar daar staat tegenover dat hij inhoudelijk nauwelijks water bij de wijn heeft gedaan en dat er zelfs sprake is van een subtiele toevoeging in de vorm van een verwijzing naar de beweging van de planeten die zeer goed bij Nietzsche past.
In De vrolijke wetenschap haalt Nietzsche zo ongeveer alles onderuit wat als vanzelfsprekend wordt beschouwd. Hij legt uit dat medemenselijkheid niet deugt, dat wetenschap net als religie is gebaseerd op waanideeën, dat werken voor je geld verwerpelijk is en dat poëzie schrijven van oorsprong een van de nuttigste tijdsbestedingen op aarde is. Nietzsche vond zelf dat er uiteindelijk niet te zwaar aan dit alles moest worden getild, want wie al te serieus aan de slag gaat, laat enkel zien dat zijn ‘intellect een trage, duistere en knarsende machine [is] die maar moeilijk op gang kan worden gebracht’. Enthousiast roept hij tegen het einde van boek IV de lezer op om samen met hem een hardnekkig vooroordeel te gaan bestrijden:
Het lieftallige beest ‘mens’ verliest telkens, naar het schijnt, zijn goede humeur zodra het goed denkt; het wordt ‘serieus’! en ‘waar gelach en vrolijkheid heersen, deugt het denken nergens toe’ – zo luidt het vooroordeel van dit serieuze beest tegen alle ‘vrolijke wetenschap’. – Dus aan de slag! We moeten maar eens laten zien dat het een vooroordeel is!
Hier ligt een schone taak voor eenieder die zich geroepen voelt.
Ronald Ohlsen
Friedrich Nietzsche – De vrolijke wetenschap. Vertaald door Hans Driessen en Ard Posthuma. Vantilt, Nijmegen. 352 blz. € 22,50.