Recensie: Huub Beurskens – Gedurig nader
Leven, het enige
Als je niet zoals Jan Luyken gelooft in een hiernamaals, wat is dan het leven waard? Je komt dichter bij het einde en wat was het nou helemaal? Huub Beurskens is van 1950. Hij lijkt misschien nog jong, maar hij is dus 68. Zijn nieuwe bundel heet Gedurig nader.
Hij ziet een man van ver in de tachtig een heuvel opsloffen. Bij een eik staat hij te klungelen met een touw. Moet hij daadkrachtig de man tegenhouden? Jeugdherinneringen schieten door hem heen. Het meisje van achttien. De vader van 34 jaar, bij wie je achter op de fiets zat. Maar dan de verrassing: de man maakt een schommel van het touw en begint te schommelen: ‘zwaaiend de aarde zien draaien en de zon zien zakken’. Ja, dat kan dus ook. Op de omslag een tekening van Goya met een clownesk schommelende man.
Pas dan:
Dan –
Wanneer alle rijmen zijn gaan roesten,
als geen versregels meer scharnieren,
vorm als een karkas staat te kieren,
woorden bij wijze van spreken hoesten,het gedaan is met waar het om gedaan was:
ons de indruk geven dat ons leven
op zijn plaats valt, dat het heel is, even,
in het inzicht dat alle zin waan is– dan
Ik moet aan Remco Campert denken, wiens laatste verzen gingen roesten en kieren en die terecht heeft gedacht: ik moet maar eens stoppen. Dat geldt niet voor Huub Beurskens.
Ik moet ook aan Vroman denken, die tot op hoge leeftijd de mooiste gedichten schreef. Beurskens deelt met hem de liefde voor lange samenstellingen, neologismen: groeischeutenweer, nazomertegenvalavondzwerk, woestijnzandweidsheid, wensrouwgedrag, figuurcompositiedocent, glansdrukseizoen, populierenlaangeuren, dorpspleinschemer. Zijn leraar Duits vertelde dat het in poëzie altijd gaat om ‘geboorte, liefde, dood.’ Zijn lief van toen deed hem God en Godin van Vroman cadeau. Nu is de leraar dood, evenals Leo:
Leven, niets dan wanen.
Weet dit te erkennen zonder
eraan te wennen en maak dat groot.
Maar niet door in abstracties
te lullen, blijf concreet.
Die dag had ze krullen.
In de bundel staan uiteraard meer terugkijkgedichten. Wat deed de jonge Beurskens? Tekenen, schrijven, spelen met de modelspoorbaan in de kelder. Er is een apollovlinder en ook een rups van zijn soort. De jongen vraagt zich af: ‘stel de vlinder herkent de rups niet als verwant, / dat hij volstrekt niet weet er ook zo een geweest te zijn, / zich zelfs niet iets vaags herinneren kan van een jeugd // als vreetfestijn’. Ook de rups weet niet wat daar fladdert. En hoe is met mij vraagt de jongen zich af: wat was ik, word ik? Nee, geen engel, maar dan roept de moeder en volgt de laatste fraaie regel: ‘Van mijn berg daalde ik af terwijl ik de keldertrap op liep.’
Wanen. Hoe verging het Michelangelo? Dacht hij al hakkend in het marmer aan zijn eigen groeve? ‘hangt daarom / de Dodechristusarm alvast als los part / in de lucht, is de onuitgewerktheid van / het gelaat van de Moeder der smarten // geen droefenis maar al een rotsvast/ ongeloof dat dematerialisering ooit / echt slagen kan.’ Zag hij het steenslag als geschikt voor zijn moestuinpad? ‘Alle kunsten worden antiquiteiten hooguit.’
Wat hebben de geleerden, wetenschappers ons gebracht? Fermi, Planck, Swammerdam, Copernicus (Beurskens schrijft ‘Koppernik’. Zo heet zijn uitgever.)
Thales van Milete: waarom moesten ook wij het alle-
maal zo nodig weten? Ware lof verdient iemand als
Mandeltal. Die hoor en zie je niet, in ons midden verholen
eremiet. Voor hem wappert ons wasgoed en ruist er riet.
Grappig is het binnenrijm.
Wat doet de dichter? Wat moet de dichter? Hij moet de werkelijkheid beschrijven en tekenen met liefde voor detail, wat hij ziet en hoort. Je kunt jezelf vergeten, schrijvend, schilderend, lezend en dat is geluk en de zin van het leven.
Remco Ekkers
Huub Beurskens – Gedurig nader. Koppernik, Amsterdam. 54 blz. € 16,50.