Recensie: José J. Veiga – Onheil over Taitara
Muren bouwen
Latijns-Amerikaanse schrijvers hebben de militaire dictaturen die in de jaren 1960 en 1970 schering en inslag waren met uiteenlopende verteltechnieken beschreven. Sommigen deden het expliciet, met als resultaat klassieke dictatorromans als Mario Vargas Llosa’s Het feest van de bok, over despoot Trujillo die een schrikbewind voerde in de Dominicaanse Republiek, of Ik de Allerhoogste, van de Paraguayaan Augusto Roa Bastos. De Braziliaanse auteur José Jacinto Veiga (1915-1999) koos in Onheil over Taitara eerder voor een allegorische aanpak, maar de verwijzing naar de militaire dictatuur die Brazilië van 1964 tot 1985 in een ijzeren greep hield, is overduidelijk. Het boek dateert dan ook van 1972.
Hoofdpersoon Lu is een elfjarige jongen die in het ingeslapen provinciestadje Taitara woont en beschrijft hoe zijn flamboyante oom Baltazar de mysterieuze Maatschappij tot Verbetering van Taitara opricht.
Eén foto is me vooral bijgebleven: daarop zit hij achter het stuur van een glimmende sportwagen, volgens de kenners hier van Italiaans fabricaat en peperduur, zijn linkerarm losjes over het portier, scheiding in het midden, de kraag van zijn hemd over de revers van zijn geruite colbertje gevouwen, zo eentje als filmsterren toen droegen, een sigarettenpijpje in zijn mond en op zijn vriendelijke gezicht een rijkeluisglimlach.
Niet veel later moet Baltazar echter om onduidelijke redenen halsoverkop de stad verlaten en nemen zijn vennoten de boel over. Onder hun bewind wordt de Companhia een dictatoriaal bedrijf dat een totalitaire samenleving nastreeft. Er gelden allerlei absurde geboden en verboden (bijvoorbeeld om in het openbaar te lachen) en al gauw verrijzen er muren in de stad om ongewenste elementen buiten te houden (‘Overal zag je alleen maar muren, tenzij je omhoogkeek; maar wat was er in de lucht anders te zien dan wolken en gieren?’). Lu’s vader Horácio wordt controleur, een functie die hem enorme macht geeft, maar na verloop van tijd ook in gewetensnood brengt. Een dictatuur komt immers geleidelijk tot stand en wie daar vrijwillig aan meewerkt, krijgt achteraf vaak de rekening gepresenteerd. Als Horácio zijn baan opgeeft en een winkel wil openen (‘Levensmiddelen verkopen is beter dan je neus in andermans zaken steken en vijanden maken’), merkt hij echter al snel dat het leven een pak moeilijker wordt…
De mysterieuze gebeurtenissen, waaronder een gierenplaag en door de lucht vliegende mensen, volgen elkaar op. Tegelijkertijd is dit boek een bildungsroman, waarin Lu te maken krijgt met een tante die ’s nachts bij hem in bed kruipt (‘Soms wachtte ik op haar terwijl ik deed of ik sliep, andere keren sliep ik echt en werd ik wakker van haar gewoel, maar dan hield ik mijn ogen dicht’). Een voor de hand liggend verhaal met een helder opgebouwde plot en duidelijke antwoorden is dit niet, maar deze roman zal de nieuwsgierige lezer beslist intrigeren.
Sommigen hebben in Veiga een adept van het veelbesproken Latijns-Amerikaanse magisch realisme willen zien, maar dat werd door de auteur zelf terecht betwist. In tegenstelling tot een auteur als García Márquez schreef Veiga namelijk geen boek waarin de werkelijkheidsillusie incidenteel wordt doorbroken met bovennatuurlijke ingrediënten. Onheil over Taitara speelt zich immers van het begin tot het einde af in een soort parallelle werkelijkheid waarvoor een volledige suspension of disbelief onvermijdelijk is. In die zin lijkt Veiga meer gemeen te hebben met een auteur als José Saramago, die met romans als De stad der blinden dezelfde richting insloeg. Maar dit boek bewijst vooral ten overvloede dat de Braziliaanse literatuur (en bij uitbreiding de Latijns-Amerikaanse) even gevarieerd is als het land en zijn gemengde bevolking zelf.
De verschillen tussen miljoenensteden als Rio de Janeiro en São Paulo en de woestijnachtige sertaõ in het noordoosten of de Amazonejungle zijn enorm. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat het land zo’n rijke en diverse literatuur heeft voortgebracht. Schrijvers als Graciliano Ramos, João Guimarães Rosa, Clarice Lispector of José Veiga verschillen zo sterk van elkaar dat ze onmogelijk onder een noemer zijn te vatten. In Europa bestaat weliswaar nog steeds de neiging om de volledige literatuur van één gigantisch continent over dezelfde kam te scheren en in het vakje van het magisch realisme te proberen proppen, maar eigenlijk zegt dat meer over ‘onze’ neiging om muren rond culturen te bouwen dan over ‘hun’ literaire productie.
Daan Pieters
José J. Veiga – Onheil over Taitara. Vertaald uit het Portugees door Harrie Lemmens. Athenaeum – Polak & Van Gennep, Amsterdam. 168 blz. € 17,50.