Underground: Arthur Schnitzler – Sterven
Een melodramatische geschiedenis
En weer was er een reden om aan te nemen dat het niet mensen zijn die boeken uitzoeken, maar andersom: boeken zoeken mensen uit. Afgelopen week zou ik voor een vijftal dagen vertrekken naar Merano, een voormalig luchtkuuroord in Zuid-Tirol, dat een autonome provincie is, maar staatkundig gezien bij Italië hoort, vóór 1914 was het Oostenrijk-Hongarije; men spreekt er Italiaans en Duits. Dagwandelingen stonden op het programma, een bezoek aan de thermen en lezen – uiteraard, dat is zoiets vanzelfsprekends als ademhalen. Recentelijk was de debuutnovelle van Arthur Schnitzler, Sterven, door Uitgeverij Aspekt uitgegeven en aangezien ik wist dat Schnitzler in Merano was geweest, leek het me aardig om dat boek mee te nemen. In zijn geestige nawoord vraagt vertaler Jef Rademakers zich af waarom ‘deze melodramatische geschiedenis’ tot op heden nooit was vertaald en vermoedt dat commerciële redenen een rol moeten hebben gespeeld: ‘De titel Sterven lacht je in de boekhandel niet echt toe.’ Degenen die me een beetje hebben gevolgd, weten dat zulke titels mij júist toelachen. Misschien staat er daarom ter compensatie een foto van de levenslustige Schnitzler met dito kuif op de voorkant. Daarnaast ging er een novelle van David Vogel mee in de rugzak, Met uitzicht op zee, dat ik ongelezen in mijn boekenkast had staan. Vogel was ook in Merano geweest, voor zijn longen, hij verbleef er in een sanatorium voor arme Joden. Er was tot de Shoah een grote Joodse gemeenschap, veel kosjere hotels.
Al sinds de herfst van 2012 ben ik ontelbare keren in Merano geweest – ik woonde toen nog in Noord-Italië. Voor zover ik weet, mankeer ik niets aan mijn longen, maar een of andere geheimzinnige kracht lokt me er telkens weer naartoe, of is het gewoon de combinatie van natuurpracht, rust, de middeleeuwse arcaden, de elegante architectuur uit het Oostenrijks-Hongaarse fin de siècle, en de merkwaardige culturele mengelmoes van Italië en Oostenrijk? Huwelijksleven van Vogel had me bij de keel gegrepen, maar dat hij in Merano was geweest, kwam ik pas later achter, de novelle In het sanatorium speelt zich er af. Waren het dan misschien de zielen van Vogel en andere schrijvers en dichters die Merano hadden bezocht en me erheen riepen? Niet dat ik me in die rij zou durven scharen, ik heb weinig tot niets gepresteerd, maar mogelijk kon ik dichtbij beter van hen leren. In het bijzonder moet Christian Morgenstern worden genoemd, die vanwege zijn broze gezondheid in Merano terechtkwam en er Margareta Gosebruch von Lichtenstern ontmoette, een prachtige naam, eigenlijk al een goede reden om in het huwelijk met haar te treden. Volgens een korte biografie van Gosebruch von Lichtenstern op het internet schijnen ze op het eerste gezicht te hebben herkend dat ze bij elkaar hoorden – Gosebruch von Lichtenstern was gevoelig voor ‘spiritueel betekenisvolle lotssituaties’ – en ondanks verzet van haar moeder zouden ze met elkaar trouwen in Merano. Het lot laat zich niet tegenhouden door bekrompen ideeën. Door zijn vrouw zou Morgenstern zich verdiepen in de antroposofie en over het stadje schreef hij enkele gedichten; aan het einde van zijn leven werkte hij er aan het Tagebuch eines Mystikers, dat onderdeel had moeten worden van een grote roman. In 1914, vier jaar na het huwelijk, zou hij in Merano sterven. Zijn vrouw verzorgde de literaire nalatenschap.
Op de dag voor mijn vertrek voelde ik me niet echt goed. Het zou waarschijnlijk een verkoudheid worden, die stond op het punt van uitbreken, zo hoopte ik, en op de avond voor mijn vlucht naar Innsbruck at ik in een Surinaams eethuisje in de binnenstad van Rotterdam een kippensoep met extra veel gele sambal. Deze soep en sambal hadden me al eens eerder gered. Ook nam ik gemberthee, op advies vorig jaar – toen was ik ook ziek rond deze tijd – van Ernest van der Kwast, die het van zijn moeder kreeg en overigens zoals bekend in Zuid-Tirol, in de buurt van Bolzano, had gewoond. Het mocht niet baten, al had de moeder van Van der Kwast het over het eten van een hele gember geloof ik; hoe meer ik de volgende dag Merano naderde, hoe ellendiger ik me begon te voelen. Daar baalde ik niet echt van, integendeel, ik genoot met volle teugen van de ironie dat ik als een zieke naar het kuuroord zou afreizen. Het was het beste medicijn dat ik me kon wensen. Aangekomen – het was bitterkoud, enkele decennia geleden, hoorde ik later van een ober, was het net zo koud geweest in deze tijd van het jaar – checkte ik in bij Hotel Aurora, een vrij kitscherig hotel, zo bleek tot mijn teleurstelling, maar het was Oostenrijks-Italiaanse kitsch, en het lag aan de rivier, daar wilde ik weleens verblijven; mijn pensions tijdens voorgaande verblijven waren meestal in de villawijk Obermais. Van de aantrekkelijke receptioniste kreeg ik een kamer aan de achterkant van het hotel dat weliswaar uitkeek op de muur van het mooie Stadstheater in Jugendstil, maar het was toch een muur. Dat was minder aantrekkelijk.
De volgende morgen scheen de zon en ik zag de gouden decoraties blinken, schuin omhoog kijkend ontdekte ik een besneeuwde bergtop. De ziekte was verergerd, maar ik was toch tevreden. Bij het hoesten kwam slijm los, groen van kleur en er zat bloed doorheen. Excuses, deze samenstelling is van belang, want hoewel ik geen hypochonder ben, schoot er toch door me heen, kijkend naar het slijm dat in de wastafel wegkroop, dat ik een longontsteking had opgelopen. Net als Margareta Gosebruch von Lichtenstern heb ik immers door omstandigheden enige jaren geleden een gevoel voor spiritueel betekenisvolle lotssituaties gekregen, een gevoel dat, als je niet oppast, levensgevaarlijk kan zijn. Misschien moest ik in Merano sterven, dacht ik lijdzaam, al was er ook wat voor te zeggen dat het lot me hierheen had gezonden zodat er goede omstandigheden waren voor genezing: de schone lucht, gespecialiseerde doktoren wellicht, al was het geen plek meer voor longlijders, maar toch.
Een spiritueel betekenisvolle lotssituatie of niet, ik nam, hoewel het misschien tevergeefs zou zijn, toch wat initiatief om aan dit lot te ontkomen. Ik stuurde een bericht aan mijn eigen moeder, die als ex-verpleegster met beide benen op de grond staat. Ik maakte melding van het bloed en vroeg haar of dit een longontsteking kon zijn. In het bericht dat ze terugstuurde, ging ze niet in op die vraag, ze gaf me een lijstje voor de apotheek. Ik wist genoeg, misschien had ze er zelfs smakelijk om gelachen. De zon scheen en ik had op eigen kracht bedacht dat deze de genezing zou bespoedigen. Daarop zette ik mijn hoed op en met mijn verzwakte lijf begon ik aan een wandelingetje. Ik was naar Merano gekomen om te wandelen en dan moest je je niet laten weerhouden door een griepje. Eerst sleepte ik me naar de villa waar de tbc-lijder Franz Kafka in 1920 had gewoond, die had ik nooit gezien, en alhoewel mijn sterfdag misschien niet naderde, leek het me toch geen kwaad te kunnen om wat haast te maken met het lijstje bezienswaardigheden van Merano die nog moesten worden bezocht.
Vervolgens liep ik – het voorjaar hing in de lucht, de vogeltjes floten levenslustig – naar het huis waar Morgenstern is gestorven en eens te meer liet ik de spreuk ‘vitam impendere vero’, die is aangebracht op de gedenksteen, tot me doordringen. Eigenlijk begon ik me steeds beter te voelen en op een bankje op weg naar Schloss Labers ging ik op een bankje in de zon zitten waarop een alfa en omega waren gekerfd. In Schloss Labers had Stefan Zweig verbleven en tijdens de Tweede Wereldoorlog was er een geheime SS-eenheid ondergebracht; er werd vals Brits papiergeld gedrukt. Vanaf dit kasteeltje heb je in de zon een adembenemend uitzicht over Merano en de omringende bergen. Ik dacht aan een documentaire over de nazi’s die na de oorlog via Zuid-Tirol waren ontsnapt, onder wie Eichmann, die begin jaren ’50 met een paspoort van het Rode Kruis onder de naam Ricardo Klement bij Genua zou inschepen om koers te zetten naar Argentinië. Na de oorlog staken veel Joden de Brenner-pas over en kwamen in Merano terecht. Als in een schok kwam de eigen diagnose: was het de Tweede Wereldoorlog, die me de afgelopen zes jaar als een magneet telkens weer naar Merano had getrokken? Had ik van díe ziekte moeten genezen? En zouden ook de plaatsen waar we verblijven óns uitzoeken in plaats van andersom?
(Wordt vervolgd)
Johannes van der Sluis
(Afbeelding: Wikimedia commons)