Recensie: Griet Op de Beeck – Play it fuckin’ loud (Frans Kellendonklezing 2018)
Je afschermen voor kritiek
Er gebeurt iets smerigs in de Frans Kellendonklezing van Griet Op de Beeck die ze afgelopen maandag aan de Radboud Universiteit in Nijmegen hield. Direct in het begin voert ze al drie mogelijke luisteraars op: haar vader die haar misbruikt heeft, haar eerste substantiële geliefde die haar voor dom heeft gehouden en een recensent:
die samen met mij in de categorie ‘raar haar’ van het literair kwartet zou kunnen figureren dat, voor wie het niet zou weten, echt bestaat.
Dat is een nogal omslachtige manier om de naam Arjan Peters te omzeilen. Ik ben benieuwd of iemand uit het daadwerkelijk aanwezige publiek is opgestaan om te zeggen dat het een vuile streek is om een criticus op één lijn te zetten met de man die je jeugd kapot heeft gemaakt.
In de nogal warrige lezing Play it fuckin’ loud gaat Op de Beeck in op de kritiek die haar ten deel is gevallen rond haar laatste roman, die het eerste deel van een trilogie vormt. Aan de vooravond van de publicatie gaf ze in De Wereld Draait Door een interview waarin ze over het misbruik door haar vader sprak. In de Kellendonklezing gaat Op de Beeck in op de redenen om die bekentenis in de best bekeken talkshow te doen. Juist in een (niet-autobiografische) roman waarin de thematiek aan de orde komt zou het van een zekere lafheid getuigen als je over je eigen geschiedenis zou zwijgen, terwijl je in interviews juist voor openheid zou pleiten.
Maar hoe kan je een roman schrijven die taboedoorbrekend wil zijn door te tonen wat iets écht is, en vervolgens zelf dat taboe in stand houden?
Dat pleidooi is te volgen. Als je als schrijver beoogt dat je roman de lezer raakt en na je optreden duizenden mails krijgt die bewijzen dat dat gelukt is, kun je ook die opvatting nog binnen het literaire discours trekken. Arjan Peters heeft waarschijnlijk een andere opvatting over literatuur, een waarin stijl een belangrijke rol speelt. Als hij een boek afkraakt op die gronden is dat voor de betrokken schrijver misschien niet zo fijn, maar dan moet je het daarover hebben, in plaats van de criticus te plaatsen in het rijtje van misbruikende vader en klootzak van een vriend.
Natuurlijk zou ik het veel aangenamer vinden als ik voor het Boekenweekgeschenk in de Volkskrant een ronkende vijfsterrenrecensie had gekregen. Ik heb die tekst niet eens durven lezen, omdat ik wist dat die mijn hart zou breken. Maar ik hoef dat zelfs niet te doen om te kunnen vermoeden welke ingrepen ik in de boeken zou moeten doen om de kans om in de smaak te vallen bij zo’n man met raar haar aanzienlijk te verhogen.
Een merkwaardige redenering: je hebt de recensie niet gelezen, maar je weet wel precies hoe je erop moet reageren.
Waarom zou ik, die het zo belangrijk vind om personages zo dicht mogelijk bij een lezer te krijgen, vormtechnische ingrepen forceren die die afstand onvermijdelijk vergroten?
Op de Beeck legt een oorzakelijk verband tussen vorm en de directe band met de lezer, maar dat oorzakelijk verband bestaat helemaal niet. Als je minder clichés gebruikt, wordt de afstand met de lezer niet automatisch groter. Als je lelijke formuleringen gebruikt, wordt die band niet automatisch hechter. Het zijn juist de formuleringen, de eendimensionaliteit van de personages en de ideeën die in de kritieken aan de orde worden gesteld. En niet alleen door critici met raar haar.
Op de Beeck identificeert zich met Kellendonk:
Frans Kellendonk heeft veel lof gekregen voor zijn literaire werk, maar hij is ook verguisd, zowel om wie hij was en de hem toegedichte meningen, als om wat hij schreef, en hij is er nooit mee opgehouden om zich met vuur te verdedigen tegen wat volgens hem foute interpretaties waren.
Ik geloof niet dat Kellendonk verguisd is ‘om wie hij was’. Hij heeft inderdaad kritiek gekregen op zijn ideeën (al dan niet foutief geïnterpreteerd), maar zelfs de hardste criticus had waardering voor zijn literaire kwaliteiten. Zo schreef Aad Nuis in zijn beruchte artikel in de Volkskrant onder de kop ‘Onmiskenbaar antisemitisme in sluiers van ironie’:
Kellendonk is een gevoelig stilist en een scherp opmerker, er knettert altijd wel ergens een vonkje in zijn soepele en beheerste zinnen, dat maakt het een plezier om hem te lezen.
De discussie die volgde ging over ideeën en over de literaire constructie van de roman Mystiek lichaam. Wat Op de Beeck doet is zich afschermen van kritiek door de recensenten in een hoek te zetten waar ze niet horen.
Waarom zou ik een poging ondernemen om een paar individuen te behagen die, als waren ze de bullies op de speelplaats, beslissen wie wel en wie niet mee mag doen, terwijl er zoveel mensen bereid zijn om mijn romans niet alleen te lezen, maar zich er in sommige gevallen blijkbaar zelfs – tot mijn blijvende vrolijke verwondering – door te laten inspireren om anders te kijken, denken of handelen?
Ook hier ziet Op de Beeck weer een tegenstelling die er niet is. Ik vermoed dat er geen enkele criticus is die het erg vindt dat lezers geïnspireerd raken of anders gaan denken na het lezen van een boek van haar. De uitwerking die een boek op de lezer heeft staat bijna los van de literaire kwaliteit. Zowel romans die prachtig geschreven zijn als absolute schund kan een effect hebben op een lezer en critici hebben dan doorgaans toch een voorkeur voor de boeken die beter geschreven zijn, de zinnen zonder clichés, de romans zonder platte personages. Dan ben je geen bullie, dan sta je niet op één lijn met de vader die je misbruikt heeft, dan doe je gewoon je werk als criticus.
Frans Kellendonk zou zich omdraaien in zijn graf van dit zelfhulpproza dat hem optrommelt als getuige à décharge.
Coen Peppelenbos
Griet Op de Beeck – Play it fuckin’ loud (Frans Kellendonklezing 2018). Vantilt, Nijmegen. 24 blz. € 9,95.