Recensie: Junpei Gomikawa – Menselijke voorwaarden
Een hart dat druipt van het bloed
Duizend vierhonderd dertig bladzijden telt Junpei Gomikawa’s Menselijke voorwaarden. Afhankelijk van uw tempo kunt u dus in plaats van dit boek te lezen ook uw favoriete serie bingewatchen, een hele dierentuin origamiën en uw badkamer schilderen en betegelen, al zijn dat ervaringen die u waarschijnlijk minder zullen bijblijven. Bovendien is deze roman een primeur: dankzij Jacques Westerhoven, emeritus hoogleraar Amerikaanse letterkunde aan de universiteit van Hirosaki, die tien jaar werkte om deze gigantische klus te klaren, is het boek nu voor de eerste keer beschikbaar in een westerse taal. Niet in het Engels, Frans of Duits, wel in het Nederlands. En ook in streektaal, waar Westerhoven dankbaar gebruik van heeft gemaakt om de verschillende Japanse dialecten weer te geven (‘Welke koekwans staot daor te pisse?’).
‘Ik kreeg het briljante idee te willen bestuderen of iemand onder bepaalde voorwaarden nog wel mens kan zijn,’ schreef Gomikawa in 1956 in het voorwoord van dit boek. Met ‘bepaalde voorwaarden’ bedoelde hij de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog in Mantsjoerije, tegenwoordig het uiterste noordoosten van China maar in die tijd een Japanse marionettenstaat waar Gomikawa in 1916 werd geboren als zoon van een stel kolonisten. Destijds voerden de Japanners namelijk een imperialistisch bewind, gericht op het verwerven van de noodzakelijke lebensraum.
De lezer volgt hoofdpersoon Kaji doorheen dit boek, dat in feite een trilogie is – de drie delen kregen als titel De mijn, Het leger en De weg naar huis. Daarin neemt Gomikawa ruimschoots de tijd om de morele dilemma’s en gewetensproblemen te schetsen van een man die in feite lang niet de kwaadste is, maar voor zijn eigen levensbehoud niet al te veel vast kan houden aan ethische principes en ze na verloop van tijd vrijwel volledig moet loslaten: ‘Ik ging zo walgen van mijn eigen gebrek aan principes dat ik het alleen kon verdedigen door me ook principeloos te gedragen.’ Of zoals een ander personage het verwoordt:
Ik ben maar een tandwieltje zo klein als een vlooienkeutel in de immens grote machine die oorlog heet, en geen haar op mijn hoofd die er ook maar over peinst om tegen het draaien van die machine in te gaan. En jij bent ook niet meer dan een minuscuul klein radertje. Als je te veel weerstand biedt, knap je meteen af.
Deel één begint wanneer de jonge Japanse kantoorbediende Kaji ondanks zijn vermeende linkse sympathieën en scepticisme over de kansen van het vaderland om de oorlog te winnen door zijn baas naar een mijn in Laohuling wordt gestuurd, een ruige, bergachtige streek in het huidige Mantsjoerije. Het is de bedoeling dat hij daar assistent van de personeelschef wordt. Een extra voordeel is dat Kaji daardoor wordt vrijgesteld van dienstplicht en zijn kersverse echtgenote Michiko mag meenemen. Maar wat aanvankelijk een goed plan lijkt, ontaardt redelijk snel in een nachtmerrie: om de Japanse oorlogsindustrie draaiende te houden en de productie op te drijven, worden de Chinese koelies in de mijn meedogenloos uitgeperst en mishandeld. De vernederingen die zij te slikken krijgen van de Japanse toezichthouders (‘De Japanse toezichthouder is er volledig in geslaagd om van mensen weer dieren te maken’), stellen echter niets voor in vergelijking met de behandeling die de krijgsgevangen of de seksslavinnen van het kampbordeel moeten ondergaan. Bij zijn schuchtere pogingen om hun leefomstandigheden wat te verbeteren, komt Kaji in aanvaring met enkele sadistische kampbeulen.
Kaji pleegt weliswaar een milde vorm van passief verzet door een oogje dicht te knijpen wanneer krijgsgevangenen de benen proberen te nemen, maar na de zoveelste ontsnappingspoging is de maat vol voor de militaire politie en wacht zeven mijnslaven de executie:
Ongeveer tweehonderd dagen geleden was hij naar de mijn gekomen, enthousiast, vervuld van hoop en ambitie en met zijn mond vol van humanistische theorieën; en nu was hij, diezelfde man, op weg om getuige te zijn van een onthoofding. Hier liep geen mens. Hier liep een klomp vulgaire begeerte, een vuile schoft die zijn ziel had verkocht om maar gauw van de problemen af te zijn.
Kaji moet getuige zijn van het barbaarse geweld: ‘Toen zag hij een lichaam zonder hoofd, bloed spuitend en met de benen omhoog, in de greppel glijden.’ Het voelt aan als passieve medeplichtigheid: ‘Hij had weliswaar geen bloed aan zijn handen, maar zijn hart was ermee besmeurd. Het stonk naar bloed. Het droop ervan.’
Na drie onthoofdingen kan hij met een list de rest van de executies afblazen, maar dat komt hem duur te staan: hij wordt even later zelf gearresteerd en hardhandig ondervraagd. Kaji verliest zijn baan en vrijstelling van dienstplicht: hij wordt overgeplaatst naar het grensgebied van Mantsjoerije en de Sovjet-Unie, een barre, Siberisch koude streek, waar oudere veteranen de groentjes met sadistisch genoegen kleineren en het zelfs in de zomer niet aangenaam toeven is: ‘De dampen die uit het drasland walmden, veranderde de hele omgeving in één groot stoombad waaruit enorme zwermen muggen opstegen’. Ondertussen veroveren de Amerikanen eiland na eiland in de Stille Oceaan. Als het zesde Duitse leger zich in 1943 overgeeft bij Stalingrad en de sovjets langzaamaan naar Berlijn oprukken, groeit het besef bij de Japanners dat het maar een kwestie van tijd is voordat Stalin zijn troepen het bevel zal geven om Mantsjoerije binnen te vallen. Het beeld van de Japanse soldaat die zich gewillig als kamikaze opoffert voor het vaderland, wordt hier bijgesteld: twijfel en defaitisme zijn troef.
Kort nadat Hitler zich een kogel door het hoofd heeft gejaagd in zijn Berlijnse bunker, zegt Stalin het niet-aanvalsverdrag met Japan op. Kaji’s eenheid wordt onder de voet gelopen en er wacht hem een lange tocht naar huis met een handvol strijdmakkers. Maar de rollen zijn nu omgedraaid: de voormalige bezetters worden opgejaagd door het Rode Leger en vooral door wraakzuchtige Chinezen, die hun oorlogsmisdaden niet vergeten zijn. En als je eigen hachje op het spel staat en de hongerdood dreigt, wordt de grens tussen goed en kwaad bijkomstig. Bertolt Brecht zei het al: ‘Erst kommt das Fressen, dann kommt die Moral.’
In feite is dit boek dus ook een poging om in het reine te komen met het Japanse oorlogsverleden. Hoewel het verhaal zich aan de andere kant van de wereld afspeelt, in een cultuur die ver van ons staat, is dat heel herkenbaar. Zo komt haast automatisch de Schuldfrage aan bod: waren de Japanse oorlogsmisdaden een collectieve verantwoordelijkheid van het Japanse volk? Of mogen we niet iedereen over dezelfde kam scheren en is het vooral belangrijk om individuele oorlogsmisdadigers te identificeren en te bestraffen, zoals tijdens het met het Neurenbergtribunaal vergelijkbare Proces van Tokio in 1948 werd gedaan? Want Befehl ist Befehl, en Wir haben es nicht gewusst, al kan dat laatste excuus in het geval van Kaji onmogelijk gelden: hij maakt alles immers mee van op de eerste rij. Af en toe wordt de oorlogsellende doorbroken door een zeldzaam moment van schoonheid, zoals wanneer Kaji in krijgsgevangenschap de Russische soldaten hoort zingen: ‘Ze zongen prachtig. Het was niet alleen dat ze van die sonore stemmen hadden. Soms zong er slechts één man, zacht en bevend, tot zijn stem snikkend leek weg te smelten in de stilte van de nacht, om te worden gevolgd door een statig, majestueus koor dat galmde en daverde tegen de sterrenhemel.’
Gomikawa maakte alleszins de keuze om het Japanse oorlogsverleden met open vizier tegemoet te treden. Het resultaat is een brutaal, rauw, eerlijk boek, inclusief grove soldatentaal, beestachtige ontmenselijking en ijzingwekkend geweld. Niets wordt de lezer bespaard bij dit louteringsproces, ook niet de gruwelijke verkrachtingen die de Japanners als oorlogswapen gebruikten of de willekeurige executies: ‘Je grijpt zo’n vent en slaat hem halfdood, en dan begraaf je hem, terwijl hij nog leeft. Als hij onder de grond ligt, stamp je op hem waar zijn vrouw en kinderen bij staan. Aan het eind laat je zijn kinderen ook op hem stampen. Ze horen zijn ribben kraken, onder de grond. Zo’n kind vergeet dat geluid van zijn levensdagen niet meer, en mijn tronie ook niet.’ Dit boek zult u evenmin snel vergeten.
Daan Pieters
Junpei Gomikawa – Menselijke voorwaarden. Van Oorschot, Amsterdam. Vertaald uit het Japans en van opmerkingen en aantekeningen voorzien door Jacques Westerhoven. 1430 blz. € 69,99.