Recensie: Klaas ten Holt – Hotel Alfabet
Tussen waan en werkelijkheid
Mensen die elkaar niet kunnen ontlopen, dat is een fijn uitgangspunt voor een roman, zeker als die anderen ook nog eens excentrieke hotelgasten met geldingsdrang zijn, zoals in Hotel Alfabet, de debuutroman van componist en conservatoriumdocent Klaas ten Holt. Ten Holt deed eerder in De complete weduwnaar op aangrijpende wijze verslag van de voortijdige dood van zijn vrouw en de gevolgen daarvan voor hem en hun kinderen. In Hotel Alfabet is het hoofdpersonage, Adriaan Hoorndrager, ook een componist die het alleen moet zien te rooien, maar hier is het een man die is verlaten door zijn vriendin Juliëtte omdat zij bij nader inzien de voorkeur gaf aan een ‘scheikundeleraartje’.
Ten Holt laat Hoorndrager vastlopen in de sneeuw in de Transsylvanische Alpen in Roemenië, waar ze nog weten wat winter is; het sneeuwt er dagen of misschien wel weken achter elkaar. Het is ook de geboortegrond van de archetypische slechterik Vlad Tepes, waarop later het fictieve personage Dracula werd gebaseerd. Dat is misschien bijzaak, maar wat is bijzaak in een roman, die overvol zit met kleine verwijzingen, suggesties en verbindingen die tijdens het verdere verloop van het verhaal mogelijk van belang kunnen zijn.
Net als Hans Castorp in Thomas Mann’s wereldvermaarde filosofische Bildungsroman De toverberg, waarin de aanwezigen elkaar ook niet gemakkelijk kunnen ontlopen, wordt Adriaan Hoorndrager voortdurend in situaties gemanoeuvreerd waarvoor hij niet snel vrijwillig zou hebben gekozen. Dat hij zichzelf van tijd tot tijd temperatuurt is een duidelijke knipoog naar Mann’s grote werk, evenals het vervaagde tijdsbesef in het door een dik pak sneeuw omgeven hotel.
De nieuwe hotelgast tegen wil en dank moet zich in Ten Holt’s boek voortdurend beraden op zijn positie tegenover de intimiderende anderen en allerlei onverwachte situaties. Het lijkt het belangrijkste punt, waar Ten Holt het impliciet over wil hebben: het nooit aflatende menselijk streven persoonlijke doelen te bereiken om uiteindelijk te moeten constateren dat er weinig van terecht is gekomen. Onvoorziene omstandigheden, grote en kleine botsingen met de vele anderen, zelfs het weer, kunnen ons van ons streven afhouden. Om nog maar te zwijgen van onze genetische samenstelling.
De oude professor Aloïs Quast, een van de hotelgasten, houdt er bizarre en dubieuze theorieën op na over rasverbetering, suggereert kennis over ongeveer alles en ziet in Hoorndrager, als de altijd twijfelende, maar op het hogere gerichte kunstenaar, een geschikt doelwit voor zijn onderzoekingen:
[…] nu betreden we het voornaamste gebied van mijn interesse: de eugenetica. Ik heb het over ras.. […] Over het eind-ras, welteverstaan, […] het zevende wortelras: de vervolmaking, de eindtijd. Fascinerend, vindt u niet?
In het hotel loopt ook de weduwe Hermine Kloos de Ranitz rond, die Adriaan maar gelijk een opera wil laten schrijven over haar overleden man, de miskende kunstenaar. De zwijgzame hotelreceptionist Erasmus Zschoch, die zich tevens als componist wenst te manifesteren, is in de ban van Nietzsche, de hoteleigenaar wil graag op berenjacht met Adriaan én zijn laagbegaafde, maar sluwe ober, zonder dat duidelijk is of die beer werkelijk bestaat, al houdt Estrelle, de vrouw van de hoteleigenaar, er als taxidermist alvast rekening mee. Ze troont Adriaan mee naar een bizarre werkplaats, waar ze zinspeelt op haar droom nog eens een mens te mogen prepareren. En dan zijn er de vaak dronken Amerikaanse schrijver John Smith met Hongaarse wortels en zijn vrijmoedige vrouw Margareth, die opera zingt.
De voltallige buitenissige hotelbevolking lijkt wel permanent in het voorname logement te verblijven in een grotesk decor en met vooroorlogse omgangsvormen. De gasten reageren daarom opgetogen als het nieuwe gezicht van Adriaan opduikt. Die weet in de eerste hoofdstukken van het boek vrijwel geen zin af te maken, dan doen de anderen wel voor hem, zoals ze ook voortdurend besluiten voor hem nemen. In één moeite door wordt hem zijn instemming ontfutseld om Margareth op de vleugel te begeleiden. Zelfs in de beslotenheid van zijn kamer wordt hem weinig rust gegund, wordt zijn bestaan gestuurd door anderen; het lot van de afwachtende.
Het is natuurlijk geen verrassing dat muziek in deze doordacht gecomponeerde, maar overladen roman een voorname rol speelt; Ten Holt is immers zelf componist én een achterneef van Simeon – Canto Ostinato – ten Holt. Adriaan Hoorndrager mijmert dan ook geregeld en uitgebreid over principes en opvattingen in de muziek, die hem zo lief is, maar besluitvaardigheid en daadkracht vereisen; niet bepaald zijn sterkste kant.
Tandenknarsend moet hij vaststellen dat in deze tijd nauwelijks nog onderscheid wordt gemaakt tussen een hoogopgeleid musicus en muzikanten, die feitelijk niet meer dan kermisklanten zijn, zoals de leden van het in zijn ogen weerzinwekkende hotelstrijkje. Hij zou er wat van moeten zeggen, maar twijfelt opnieuw, en weigeren het naar zijn smaak minderwaardige repertoire van Hector Berlioz uit te voeren, maar doet dat uiteindelijk toch.
De barokke apotheose tussen waan en werkelijkheid, die de zinloosheid van het menselijk geploeter nog eens onderstreept, Hoorndrager’s Autoritratto, leven, lijden en sterven der soorten, mag je verrassend noemen, aangezien het grootste deel van Ten Holt’s roman zich voltrekt in de relatieve roerloosheid van het hotelbestaan, maar hij past onmiskenbaar binnen de compositie. Zo ook het postludium.
André Keikes
Klaas ten Holt – Hotel Alfabet. Podium, Amsterdam, 336 blz. € 21,50.