Recensie: Christian Oster – Mijn grote appartement
Superieur geneuzel
‘Zonder mijn tas was ik niets,’ vertelt Gavarin ons op bladzijde één van Christian Osters Mijn grote appartement. Gavarin staat voor de deur van zijn appartement, maar kan zijn sleutels niet vinden. Die zitten namelijk in zijn tas. En zijn tas heeft hij ergens vergeten. Op de sleutels na is de tas leeg, maar zonder voelt Gavarin zich naakt. De tas is een deel van hem – sterker nog: ‘Bij gebrek aan een completere zelfdefinitie is het niet overdreven te stellen dat ook het omgekeerde waar was en ik een deel van mijn tas was geworden.’
Oster (1949) maakt er geen geheim van dat Mijn grote appartement een a-modieuze, in zichzelf gekeerde vertelling zal zijn. De roman verscheen oorspronkelijk in 1999, toen er betaald werd met francs en de geschiedenis nog ten einde was, dat zal ermee te maken hebben. Daarom is het dapper van Uitgeverij Vleugels dat ze Mijn grote appartement nu heeft uitgebracht in een puntgave vertaling van Kiki Coumans en Katrien Vandenberghe. Coumans vertaalde eerder al Osters In de trein, dat ook over een man en een tas ging – Oster is geen schrijver die het bij exotische onderwerpen zoekt. Hij beent de vierkante centimeter uit met droogkomisch proza en superieur geneuzel. Voor Mijn grote appartement kreeg hij de Prix Médicis voor beste roman van het jaar.
Gavarin belt aan bij zijn appartement, in de hoop dat Anne Lebedel zal opendoen. Anne Lebedel is onlangs bij hem ingetrokken, nadat Gavarin haar tijdenlang gestalkt heeft bij de bloemist waar ze werkt. Maar de deur blijft gesloten en Gavarin concludeert dat Anne niet thuis is: ‘Dat vond ik niet zo raar. Het tegendeel zou me veel meer hebben verbaasd: dat Anne wél thuis zou komen, weer opnieuw naar ons huis zou komen, mijn droom om haar bij me te kunnen houden nog langer zou laten duren.’
Gavarin komt aan de lopende band met verklaringen en scenario’s op de proppen, die hij dan gaandeweg weer aanpast. Zo bedenkt hij dat Anne een briefje in zijn tas heeft gedaan, een afscheidsbrief weliswaar, maar toch iets om zijn ongeluk compleet te maken, ‘af’, en op die manier volmaakt:
Catastrofes, daar kijk ik niet van op. Catastrofes zijn voor mij bekend terrein. Wat ik dan weer niet ken, in al mijn ongeluk, en wat ik graag eens zou willen meemaken, is door een hel gaan.
Als hij Anne niet kan vinden, moet hij dus zijn tas vinden, met daarin haar briefje. Het is een montere, lenige logica waarin je als lezer met de nodige reserves meegaat. Gavarin emmert zolang door over dat briefje dat je het al bijna kunt spellen. Toch zit één ding hem dwars, merkt hij dan op: ‘Ik geloof namelijk niet zo in het verhaal van dat briefje.’
Hoewel Mijn grote appartement op dit moment nog maar enkele bladzijden onderweg is en zich afspeelt in het hoofd van een eigenaardige hoofdpersoon, denkt de lezer het strijdperk wel ongeveer te kunnen overzien: de gebroken liefde tussen Gavarin en Anne, het appartement uit de titel, waar die liefde zich afspeelde en dat nu is afgesloten, de gespierde symboliek van de sleutels en de lege tas. Het blijkt een misvatting. Zoals Gavarins redeneringen telkens een excentriek hupsje opzij kunnen maken, zo bestaat de minimale intrige van de roman eveneens uit een reeks kleine onverwachte bokkensprongen. Anne en de lege tas verdwijnen al snel uit beeld, evenals het appartement, en maken plaats voor andere tassen en vrouwen en locaties. Wat blijft is de consequente vanzelfsprekendheid waarmee Gavarin zich vastbijt in zijn situatie en zich nuchter en enigszins afstandelijk overgeeft aan het nu.
Gavarin is een wereldvreemde snuiter, maar het werkelijk maffe is dat niemand echt aanstoot lijkt te nemen aan zijn sociaal onhandige gedrag. Hoewel Anne Lebedel niks tegen hem zei en hem waarschijnlijk al weer heeft verlaten, heeft het er alle schijn van dat ze weldegelijk bij Gavarin is ingetrokken. Zijn oude liefde Marge benadert hem uit het niets en wil afspreken. In een prachtige uitgesponnen sleutelscène in het zwembad vangt Gavarin de blik van een zwangere vrouw en is ervan overtuigd dat ze voor elkaar bestemd zijn. Je leest het met plaatsvervangende schaamte, totdat de man die je hebt ingeschaald als verwarde, opdringerige zwembadgluurder zijn kleedhokje opzoekt met een heuse date op zak. Flore heet de vrouw en de volgende dag zit ze gewoon in de trein op hem te wachten.
Zo hobbelt Gavarin van het ene mini-avontuur in het andere. Uiteindelijk dringt tot hem door dat hij zelf eens een keuze moet maken, in plaats van steeds mee te waaien, en al zijn de voorliggende beslissingen nog vrij overzichtelijk, het beslissen valt hem zwaar: ‘Een besluit nemen. Dat was veel. Wat keuzes betreft had ik nog nooit zoveel op mijn bord gehad.’
Een meeslepend leven is het niet dat Gavarin leidt, met zijn lege tas en zijn al dan niet ingebeelde afspraakjes in het zwembad of op het station. Maar door de neurotisch tastende taal van Oster is het wel een tamelijk meeslepende leeservaring – tot halverwege althans. Wanneer Gavarin met de zwangere Flore en haar broer Jean naar een provincieziekenhuis spoedt, verliest de roman zijn merkwaardige momentum. De korte zinnetjes missen opeens spankracht. Gek genoeg zijn het juist de min of meer realistische taal en handeling die dit deel minder boeiend maken.
Gelukkig pikt Oster na een paar hoofdstukken de draad weer op – of laat hij hem juist vieren, zou je kunnen zeggen. De bevreemdende setting van het slot is geweldig en de uitwerking navenant. En de mysterieuze echo waarmee de roman eindigt maakt dat hij nog lang blijft nazingen.
Joep Stapel
Christian Oster – Mijn grote appartement. Vertaald uit het Frans door Kiki Coumans & Katrien Vandenberghe. Vleugels, Bleiswijk. 176 blz. € 22,95.