Recensie: Detlev van Heest – Pleun
Meeleven met die arme schlemiel
In Pleun, de tweede roman van Detlev van Heest (of het tweede deel van zijn debuut waarvan De verzopen katten en de Hollander het eerste deel was), komt de aap uit de mouw. Publicatie van het in totaal 1100 bladzijden tellende tweeluik is de ultieme wraak van de auteur op zijn gewezen vrouw en haar minnaar, de Pleun van de titel. Pleun is een mannetjesputter, was testpiloot en solo-rond-de-wereldzeiler en is de overbuurman van Detlev en Annelotte die na een langdurig verblijf in Japan naar Nieuw-Zeeland zijn geëmigreerd.
Al jaren houdt Detlev een dagboek bij waarin hij voornamelijk dialogen weergeeft, als processen-verbaal. Ook in op die dagboeken gebaseerde brieven geeft hij zijn beeld van de werkelijkheid, dat, zegt hij nadrukkelijk, niet per se de waarheid is. Zijn brieven stuurt hij onder meer naar Han en Lousje in Amsterdam aan wie hij dit boek ook heeft opgedragen. Het is niet moeilijk om in hen de Voskuiltjes te herkennen.
Na het verschijnen van De verzopen katten en de Hollander werd de stijl van Van Heest vergeleken met die van J.J. Voskuil; sommige recensenten verweten Van Heest zelfs epigonisme. Dat is een groot woord, maar gezegd moet worden dat de invloed van de notulist Voskuil ook in dit tweede boek onmiskenbaar aanwezig is.
De correspondentie ontstond op initiatief van Van Heest die een brief aan de schrijver van Het Bureau naar diens uitgever stuurde, nu ook de uitgever van Van Heest. Hij wisselt ook brieven met Frida Vogels die, ook bij Van Oorschot, dagboeken publiceert en zelf figureert in het werk van Voskuil.
Met Pleun en zijn vrouw Annemieke onderhouden Detlev en Annelotte in de eerste twee jaar na hun aankomst in Nieuw-Zeeland een hechte vriendschap, maar er komen ook spanningen aan de oppervlakte. Detlev voelt zich steeds ongelukkiger in hun afgelegen boerderij. Pleun confronteert hem met zijn starre en irritante gedrag; hij noemt hem berekenend. Hij wil dat Detlev belooft dat hij zijn dagboeken, waarin ook Pleun en Annemieke voorkomen, niet zal publiceren. Zelf houdt Detlev vol dat dat helemaal niet zijn bedoeling is. Het schrijven van dagboeken en brieven is therapeutisch: het maakt zijn hoofd leeg.
Schrijven, preciezer: het schrijven van dagboeken is een belangrijk thema in de roman. Op bladzijde 99 zegt Detlev: ‘Bij mij is het de kant van gesprekken opgegaan. Dat bespaart je interpretaties. Zo kan ik iets objectiveren, al blijft het opschrijven ervan een subjectieve zaak. Ik geef weer wat iemand zegt en doet. En ik kleur zo iemand ook.’ Annelotte, op bladzijde 192: ‘Maar je mag geen essentiële dingen weglaten.’
Precies die manipulatie van de werkelijkheid wordt hem geregeld kwalijk genomen. In een gesprek met Annelotte, bladzijde 377: ‘Mijn Japanse brieven vond je dus ook een en al leugen?’ Zij: ‘Ja. Nou ja, jouw versie van de werkelijkheid.’ Tegen zijn psychiater (want zover komt het) zegt Detlev: ‘Ik ben een exhibitionist op een zeer dun bevolkt eiland.’ Hij bedoelt dat hij zich wel binnenstebuiten wil keren voor de drie of vier mensen die hij vertrouwt, publiceren is niet het doel van zijn schrijverij.
Toch publiceerde hij kort na elkaar die romans, waarvan het eerste deel en de eerste pakweg driehonderd bladzijden van het tweede deel nu de aanloop blijken te zijn tot een persoonlijke afrekening. Nu is waarschijnlijk negenennegentig procent van de wereldliteratuur gestoeld op wraakzucht en rancune, maar in de meeste gevallen komen schrijvers sneller ter zake en hebben zij minder woorden nodig om hun gram te halen. Maar juist door de hypnotiserende woordstapeling wordt de lezer met huid en haar in dit waargebeurde drama gesleurd — en wat kan die, gemanipuleerd en wel, anders dan meeleven met die arme schlemiel die het ook allemaal niet kan helpen? Als dat Van Heests opzet was, is hij daarin geslaagd.
Frank van Dijl
Detlev van Heest – Pleun. Van Oorschot, Amsterdam.
Deze recensie heeft eerder in HP/De Tijd van 15 januari 2011 gestaan.