Recensie: Astrid Panis – Slapende tijgers
Slapende tijgers doen me niets
De roman Slapende tijgers van Astrid Panis houdt de lezer niet wakker omdat hij het in één keer uit wil lezen. Dat komt voornamelijk door een verwaarlozing van de plot en een overdadige aandacht voor details en personages die het verhaal niet verder brengen. Het verhaal, dat wat aan de oppervlakte blijft, gaat over een zesjarige ik-figuur. Volgens de aankondigingstekst van de uitgever is het een meisje, maar als het een jongen is, gaat er niets verloren.
In het boek zijn twee plots te ontdekken. Een buurjongen, Hendrik, komt te overlijden: hij vliegt met zijn Yahama onder een een vrachtwagen. Ben, de achtjarige vriend van de ik, suggereert vervolgens dat Hendrik niet dood is, maar een hert geworden is. Een andere verhaallijn is dat de ouders van de ik-figuur willen verhuizen, en dat de ik dat niet wil, aangezien ze dan niet meer bij Ben in de straat (de Hertstraat) zal wonen en hem zal verliezen. Ze besluiten om het huis waar de ik nog woont zo te vervuilen dat er zo veel mogelijk dieren op af komen waardoor het huis onverkoopbaar zal raken en de ik er kan blijven wonen. Met wat goede wil is het tijgervel in de werkkamer van de opa ook nog een verhaallijn te noemen. Het grootste minpunt van het boek is dat deze lijnen niet genoeg worden uitgediept en daarin nauwelijks zijn te onderscheiden van de minder belangrijke verhaallijnen en personages. Dat maakt het boek te vol en te weinig gefocust.
De ik-figuur is meestal het perspectief dat de lezer voorgeschoteld krijgt. De mooiste scène is er echter een zonder haar. Een auto komt aangereden en de inzittenden zien wat herten. Het worden er steeds meer en meer. De auto rijdt rustig verder en de bestuurder ziet uiteindelijk Hendrik onder de vrachtwagen liggen. Dit is magisch realisme waarbij veel passages in het boek verbleken. Als Ben bijvoorbeeld beweert dat Hendrik inmiddels een hert geworden is, dan wordt dat alleen verteld; wat Ben en de ik nu werkelijk voelen en wat voor hun de waarde is van de metamorfose tot hert komt de lezer niet te weten. Zo krijgt de lezer de eindeloze notulen van de oprichting van de dierentuin van Gent te lezen – die de vader van de ik toevallig uit het Frans wil laten vertalen door zijn leerlingen. Hoewel dat verslag best geestig is, is de uitkomst: herten waren er altijd al, dus herten zijn onsterfelijk. Heeft iemand van zes nog geen besef van dood, van dieren die jongen krijgen? Daarnaast krijgen we allerhande weetjes en verslagen van herten, die pas een belang krijgen als de lezer weet wat het belang voor de personages is.
Het is grappig dat Ben en de ik bananenschillen in het huis verstoppen, en het huis nog smeriger maken, maar hoewel dit een van de weinig terugkerende plotelementen is, wordt er weinig aandacht aan besteed. Deze verhaallijn wordt ook nogal ontnuchterend afgerond: het gezin zou sowieso verhuizen, of het huis verkocht werd of niet. De opa van de ik fantaseert hele verhalen bij elkaar over de tijger die in zijn werkkamer ligt. Op zich leuk, maar wat dit met de ik doet, wat de meerwaarde ervan is, behalve even de zinnen verzetten, is niet duidelijk. De demystificatie wordt uiteindelijk compleet door een bezoek met opa aan ene mevrouw Jo. Nu heeft mevrouw Jo, eerder zuster Jef, voor het verhaal eigenlijk alleen die functie: onderdeel in de demystificatie. Toch krijgt ze een uitgebreide biografie en haast een eigen verhaal. Verder wordt er nog een complete olifant uitgebeend, ook een mooi beeld, maar hoe dat het verhaal verder helpt is een raadsel. Hier en daar vinden we aanwijzingen van het tijdsbeeld, zoals de treinkaping, zodat het boek steeds overvoller aanvoelt.
Panis probeert prachtig te schrijven en vaak houdt ze dat pagina’s achter elkaar vol. Soms zijn de metaforen niet helemaal raak, zoals: ‘woorden en momenten, oranje als priklimonade en glinsterend als verre sterren,’ of wat cliché, zoals: ‘De maan had plots een donkere kant.’ Ook gebruikt ze vaak erg korte zinnen achter elkaar, en staan er punten waar je komma’s verwacht. Dat is een enkele keer functioneel, zoals in: ‘Mevrouw Snoeck deed niets dan lopen. Kordate tred. Snel. Gericht. Met nutteloze efficiëntie.’ Hier valt de vorm van de korte zinnen samen met de kordate tred van mevrouw Snoeck, maar in andere gevallen lezen de vele punten nogal hinderlijk. Het contrasteert met het probleem van het boek: het is ongericht en het nutteloze is niet efficiënt.
Erik-Jan Hummel
Astrid Panis – Slapende tijgers. Cossee, Amsterdam, 256 blz. € 19,99.