Recensie: Mihail Sebastian – Vrouwen
Een meesterwerk
Een ‘valse’ roman noemt vertaler Jan H. Mysjkin het door hem vertaalde Vrouwen van de Roemeense auteur Mihail Sebastian (1907-1945), hier bekend door het bij de inmiddels verdwenen uitgeverij Wever & Bergh verschenen Dagboek 1935-1944. Bij De Bezige Bij staat voor later dit jaar de vertaling van Voor tweeduizend jaar (1934) op de rol, we zouden zomaar eens te maken kunnen hebben met een Nederlandse Sebastian-hausse. Wat overigens zeer terecht zou zijn.
Vrouwen was in 1933 zijn romandebuut, want waarom zou je een boek dat niet gewoon een verhaal chronologisch vertelt vanuit één perspectief een echte roman mogen noemen? Het perspectief wisselt, maar dat sinds het modernisme niet echt wereldschokkend en bovendien werkt het in dit geval bijzonder goed.
Verbindend personage is de student medicijnen Ştefan Valeriu. In het eerste kwart brengt hij een zomer door in een pension in de Franse Alpen, waar de avonden ‘lang en eentonig’ zijn en zijn minnaarshart uitgaat naar Renée, Marthe en Odette, die gedrieën de titel vormen. De sfeer is die van een loom vergaan, door Sebastian briljant gevangen in even trefzeker als evocatief proza: ‘Het moet erg laat zijn. Zojuist kon je stemmen horen op de laan. Iemand riep van de kant van het meer, een vrouwenstem, misschien de Engelse van gisteren, die hem de vrije slag zag zwemmen en verbaasd keek naar het gevecht met het water, zij, die enkel de schoolslag kende.’ Het knappe van alinea’s als deze, en Sebastian grossiert, is dat er veel meer wordt gesuggereerd dan er staat. We zitten in het interbellum, woelingen te over, maar straatrumoer dringt amper door en dat is maar goed ook.
Eén van de gasten heeft filmpopnamen gemaakt van wat zich in en om het pension afspeelt, en als die worden vertoond herkent alleen de achttienjarige Odette de signalen die verraden dat Valeriu een verhouding heeft met de oudere en getrouwde Renée. De wereld is een schimmenspel dat alleen zij doorziet – en Valeriu zelf uiteraard, voor wie de filmavond een kwelling is, nog niet eens zozeer doordat hij ontmaskering vreest, maar vooral ook omdat hij zich in die schijnwereld juist thuis voelt, hoe tijdelijk die ook mag zijn. Valeriu blijft als laatste in het pension over, als wil hij zich vastklampen aan wat onherroepelijk voorbijgaat, terwijl het verhaal niet afloopt, maar stap voor stap wordt uitgeschakeld:
Hij hoort op de trap de onregelmatige passen van Annette, de manke dienster die, voor de avond valt, haar ronde langs de kamers doet, om na te gaan of alles in orde is.
“Madame Bernard laat vragen of u niet wilt dat we vuur maken. Het wordt koud en ze zegt dat het vanavond gaat regenen.”
In Émilie is Valeriu de verteller, van een vrij recht toe, recht aan verhaal over een onaantrekkelijke vrouw die de liefde vindt bij één van diens vrienden en dat met de dood moet bekopen. Een voetnoot, meer is het niet, waarbij hij zelf de rol van katalysator speelt en zo als het ware de gebeurtenissen zijn eigen verhaal binnensleept, en het verband wordt gelegd met het eerste hoofdstuk, als hij vertelt over hun eerste ontmoeting:
Het was in januari, op het moment dat ik probeerde te genezen van een geheime melancholie die ik een maand of drie daarvoor van een vakantie aan de oever van een alpenmeer had meegebracht, waar ik die zomer na uitputtende tentamens op het internaat was gaan uitrusten en waarvan ik was teruggekeerd met de herinnering, die tot op heden niet is geheeld, aan een blond meisje dat zonder reden van me had gehouden en evenzo, zonder uitleg, was verdwenen.
Het derde verhaal is een brief van Maria, nadat hij haar zijn liefde heeft bekend, terwijl zij haar hart heeft verpand aan ene Andrei, die jaloers van aard is. Opnieuw gaat het over de liefde, met Valeriu als voyeur, en een vertelster die langs de randen schuurt van de stuiverroman, en ook nu schemert het in overdrachtelijke zin behoorlijk:
We zijn pas laat naar Boekarest teruggekeerd, tegen het eind van september, toen iedereen allang terug was van hun vakantieverblijven en de bomen in de lanen al geel begonnen te worden.
Toen heb ik u leren kennen. U was net uit Parijs teruggekeerd, na een of andere studie in de geneeskunde, waar Andrei nogal smalend over deed (“Het wordt nooit wat met die Ştefan Valeriu”). U herinnert zich misschien hoe pijnlijk het voor mij was toen hij u op straat toeriep om mij aan u voor te stellen op een manier waar de hoogmoed en de insinuaties vanaf spatten. Ik voelde aan dat hij felicitaties verwachtte, om mij, om zijn “succes”. Ik voelde aan dat hij verrukt was over mijn jurk, mijn ogen en uw verbazing.
Het slothoofdstuk gaat in de ik-vorm over zijn relatie met de circusartieste Arabella, waarbij ook weer wordt verwezen naar de andere verhalen:
We babbelden over ditjes en datjes tot de trein in het station binnenliep. We drukten elkaar de hand, als twee mensen die elkaar oneindig goed begrijpen.
“Als het ’s avonds koud wordt, Ştefan, trek dan je jas aan. Vooral aan het meer is het frisjes…”
Het was vijf uur ’s middags. Ik keerde te voet terug en onderweg kocht ik een avondkrant om te weten wat er ’s morgens in de Volkenbond was gebeurd. Het was er woelig aan toegegaan.
En we zijn rond. De term ‘vergeten meesterwerk’ wordt helaas te pas en te onpas op een boek geplakt, louter om de verkopen omhoog te krikken in deze moeilijke tijden, maar hier hebben we er oprecht één te pakken. Dat hoeft u niet van mij aan te nemen, dat kunt u zelf vaststellen, door bij uw boekhandelaar te vragen om Vrouwen, van Mihail Sebastian, uitgegeven door uitgeverij Vleugels, ISBN 978 90 78627 48 7, als het niet op voorraad is kan het worden besteld.
Enno de Witt
Mihail Sebastian – Vrouwen. Vleugels, Bleiswijk. 144 blz. € 20,40.