Een doodnormale ouwe ‘sigeune’

Als je heel oud geworden bent, haal je waarschijnlijk wel eens een paar herinneringen door elkaar. Er stapelt zich in al die jaren natuurlijk ook zo veel op, dan krijg je dat. Remigius (Remies) in de kleine roman Zeiseman van Martha Heesen is zo’n oude baas, een tikje sentimenteel, wat ook bij de leeftijd hoort, soms boos of verdrietig over zaken die geen keer meer nemen, en niet in de laatste plaats druk bezig om zich alle mensen van het lijf te houden, onder wie de ‘Vette Gezusters’ van het buurhuis, die hem telkens ongevraagd willen ‘helpen’.

Martha Heesen maakte naam als schrijfster van kinderboeken en die benadering, met bijbehorende verklarende toon, vind je terug in haar eerste roman die bij Van Oorschot verschijnt. Zeiseman herinnert zelfs aan uitgesproken ouderwetse kinderboeken, en dat is niet alleen te verklaren uit het feit dat dit het verhaal is van een stokoude man, die nog meisjes met strikken in het haar meemaakte en met terugwerkende kracht trots is op een door zijn vader eigenhandig getimmerde vergrotingskoker voor in de donkere kamer.

Remies zit te mijmeren onder een ruisende abeel, symbool van een kalme tijd waarin nog geen verkeerslawaai te horen moet zijn geweest. Voor het maaien van het gras, brandnetels en ander hoog opschietend groen, gebruikt hij als vanouds de zeis, uiteraard verwijzend naar de nader sluipende dood. Dat zijn leven ten einde loopt, lijkt de oude baas niet echt te deren, wat hem wel bezighoudt zijn de vragen van het verleden, of hij zich destijds wel op de juiste manier heeft opgesteld tegenover zijn nu al lang geleden overleden vrouw, zonen, broer en zussen, zijn strenge vader, de werfeigenaar, zijn altijd boze en versomberde moeder, en ook zijn stoïcijnse dorpsgenootje Matthias, die van een andere, veel strengere kerk was en later spoorloos verdween tijdens een studiereis in Indië.

Heesen bouwt haar korte roman, feitelijk meer een prozagedicht, op in drie gedeelten. Naast de met zijn herinneringen en huidige bestaan worstelende oude man, maakt de jongen van vroeger zijn leven opnieuw mee, inclusief de altijd aanwezige dreiging van de stoere dorpsjongens, die hij van zich af wist te houden omdat hij er uit zag als een ‘sigeune’, met zijn diepzwarte ogen en donkere huid. Het derde gedeelte wordt als een klassiek koorstuk gepresenteerd, dat, steeds reagerend op een voorgaande tekst, commentaar geeft.

Of deze formule werkt, staat te bezien, zeker als je de genoemde archaïsche jeugdboekentoon meeweegt, met z’n voortdurende herhaling van woordjes die zonder een spoor van ironie om een of andere reden extra aandacht moeten krijgen. Het herinnert op hinderlijke wijze aan de vroegere bevoogdende manier van voorlezen: ‘wacht, wacht op ons’, ‘Kom, zegt de magere meester van de derde, kom!’, ‘En hier, roept Zusje, hier is een lammetje voor jou (…)’.

Heb je dat gehad, dan komt het ‘operakoor’ de scène nog eens dunnetjes overdoen:

Een zachte meisjesstem die zachte meisjesdingen
zegt, en luisteren dat hoeft niet echt. Wanneer –
let op Remigius – wanneer is dat harde dan
begonnen, die frons, die lijnen bitterheid,
die stille mond, wanneer, weet u het heus niet
meer? Wacht maar, wij helpen u wel even.

Wat evenmin meehelpt is dat je als lezer wel erg je best moet doen om de welbeschouwd doodnormale plattelandsweduwnaar – hij lust graag een biertje en moppert zelfs over ‘verkeerde sokken’ van voorbijlopende wandelaars – een persoonlijkheid te vinden: ‘Stap en stap dit is zijn erf, stap en stap dit is zijn rijk, stap en stap dit is zijn wereld (…).’

André Keikes

Martha Heesen – Zeiseman. Van Oorschot, Amsterdam, 144 blz. € 18,99.